Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Germaanse Grafheuvels

door wijlen ds J.J. Bos

De Heer David Koning, muziek-onderwijzer te Amsterdam, toen tijdelijk te Zeijst verblijfhoudende, had op donderdag 22 Augustus 1861, met behulp van eenige spoorweg-werkers, een der tumuli in de Soester heide geopend, wat mij, 23 Augustus daaraanvolgende, door Den Heer L.Th. Moesveld, Onderwijzer te Soesterberg, gemeente Soest, met wien ik meermalen over die grafheuvels gesproken had, geschreven werd. Waarschijnlijk heb ik daarvan onmiddellijk kennis gegeven aan den Heer P. Gallenkamp Pels, Burgemeester van Soest, die daarop zeker den Heer D. Koning ter verantwoording heeft geroepen. Dit had ten gevolge dat het gevondene hem, in een sigarenkistje, werd toegezonden.
Dat kistje hield in, eenige fragmenten van verbrande beenderen, alsmede twee doosjes, waarin beenderen en brons, het brons echter onkenbaar: en op die doosjes was geschreven: "De hierin zich bevindende beenderen, (overblijfsels van voormaals verbrande lijken), en stukjes geoxideerd koper, vermoedelijk afkomstig uit den vóór Germaanschen, of Cymbrisch-Keltischen tijd, zijn op bijgemelden datum door den ondergeteekenden opgedolven uit een der Terpen, of grafheuvels, welke, bekend onder den naam van de "24 bergjes" gelegen zijn op de heide tusschen Soest en Zeyst, een paar honderd schreden zuid-oostelijk van den tol op den zoogenaamden "nieuwendoodenweg", bij het Wittenmansveen.

     "Zeyst, 22 Augustus 1861 (w.g.) David Koning"
Ik laat hier volgen het afschrift van eenen brief van denzelfden, aan den Burgemeester van Soest, den Heer P. Gallenkamp Pels, welke in mijn afschrift gedagteekend is, 4 December 1862, wat misschien wel in plaats van 4 December 1861 kan geschreven zijn, bij vergissing, öf door den Heer Koning, óf door mij. Hij luidt:

"Amsterdam, 4 December 1862

"Mögt het te pas komen dan ben ik bereid nog een 4 tal andere heuvels, waaronder eene blijkbaar den vorm eener kleine Hunnenschans hebbende, aan te wijzen, welke naar ik vermoed, ook nog onder het gemeente-district Soest liggen.
Ook neem ik de vrijheid er de opmerkzaamheid op te vestigen, dat volgens nieuwe zoowel taal- als oudheidkundige onderzoekingen, meer dan waarschijnlijk is dat Hunnen, Gothen, Geten en Jutten oorspronkelijk als tot éénen stam behooren te worden gerekend en dat de grondbeteekenis van dat woord Ghug vermoedelijk witte of blanke, (eig. Blonde), en overdragtelijk ook goede, (goedgeaarde), beteekent: iets, dat voornamelijk te pas zou kunnen worden gebragt, wanneer men bedenkt dat die 26 terpen bij de tol in het zoogenaamde wittemansveen liggen.
Zoowel in 't Hongaarsch, als in de Finlandsche idiomata, als ook in het Baskisch, is hun of ona zooveel als goed, en wordt ook als affirmatief, d.i. ja, gebruikt.

Vermoedelijk derhalve stammen deze overblijfsels uit den tijd toen de Scythen, eene soort van Hunnen, en met name de stam der Gothen, op onze heidegronden huisden. Sedert de komst der Romeinen, en latere overheerschers, zijn deze stammen allengs overal verdelgd of verjaagd, zoodat ze nu nog slechts in de hoekjes der oude wereld te vinden zijn (w.g.) David Koning".
Bij schrijven van 8 en 15 Augustus 1862, heb ik daarop aan het Gemeentebestuur verzocht mij te vergunnen in die heuvels te graven, ten einde met den inhoud bekend te worden, wat mij, bij schrijven van 4 September 1862 no. 359, werd toegestaan, onder de volgende bepalingen :

"a. Dat, door en met die vergunning, het politie toezigt over die opgravingen, niet zal worden geacht onttrokken te zijn aan mij burgemeester,noch aan de door mij daarmede te belasten politie ambtenaren,
"b. Dat de mogelijk op te graven voorwerpen, na het door U noodig geacht onderzoek, opneming, beschrijving, enz. derzelven, in het gemeente-huis gedeponeerd en aldaar het eigendom worden van het gemeente-bestuur,
"c. Dat na den afloop zal worden bepaald of en in hoeverre de door U aan te wenden kosten, zullen worden gebragt ten laste der gemeente-kas.

     "De Burgemeester van Soest:
       (w.g.) "P. Gallenkamp Pels"

Op 11 September 1862 ben ik met de opgravingen begonnen, en heb dat werk voortgezet op 18 September, 23 September, en 16 October van datzelfde jaar; en 11 Augustus, en 24 Augustus van het jaar 1863. Ik heb in het geheel 12 heuvels doorzocht, en vond, op ééne uitzondering na, de 9de, niets dan scherven van urnen, in de zon gedroogde maar ook in meerdere of mindere mate doorbakken urnen, en daarin, of daarnaast, asch, houtskool, en splinters van beenderen; in twee heuvels vond ik stukjes brons, waarvan één een brok van eene fibula, (gesp), scheen te zijn. In éénen grafheuvel, maar even onder den buitenkant der zode, vond ik een gedeelte van een zwaard, nl. het bovengedeelte, ^c h in die mate geoxideerd, dat het ter nauwernood daarvoor te herkennen was; hoe droog bewaard ook, binnen een paar jaren was het geheel verteerd. Over het geheel gaven de plaatsen waar ik de scherven vond, en de wijze hoe ze daar verspreid lagen, mij den indruk, alsof ze met verachting, en in woede, daar waren nedergesmeten, door iemand die verwacht had heel wat anders te zullen vinden.

Alléén bij de 9de opgraving, vond ik eene urn waaraan bijna niets ontbrak. Zij zag er uit als niet gebakken, maar in de zon gedroogd; wat er aan ééne zijde aan ontbrak, kan wel door de vochtigheid verteerd zijn, want zij zat in de heidekorst die wij ten vorigen jare reeds hadden omgekeerd, en den winter over aldus hadden laten liggen; misschien was ze wel reeds zóó nabij de oppervlakte begraven; in dat geval had dan het gedeeltelijk verteren reeds vroeger plaats gehad.

Op 24 September 1863 bezochten wij de Heeren L.J.F. Janssen, Conservator aan het Museum van Oudheden te Leyden, en Mr. F.N.M. Eyck van Zuylichem, Burgemeester van Maartensdijk, die het gevondene, bij de opgravingen in de tumuli, aan mijn huis kwamen bezichtigen, en vandaar zich begaven naar de heide waar het opgegraven was. Ik beval hun aan ook de plaats eens goed op te nemen, welke ik voor eene vroegere woonplaats hield, (ik had geen tijd om mede te gaan), doch zij hebben die niet kunnen vinden.
Later heb ik nogmaals een bezoek gehad van den Heer L.J.F. Janssen, doch nu vergezeld door den Heer Dr. W. Pleyte, die later zijn opvolger werd. De Heer Pleyte heeft toen, van die bijna complete urn, eene teekening gemaakt.
Omdat het Gemeente-huis, vooral in die dagen, doch ook later nog, volstrekt niet geschikt was om voor Museum van Oudheden te dienen, is het opgegravene in mijn bezit gebleven; en omdat ook het gemeentebestuur nooit getoond had eenig belang in die dingen te stellen, heb ik ze medegenomen naar Amersfoort in 1892, en in 1896 geschonken aan het Oudheidkundig Museum Flehite aldaar, waar ze natuurlijk te huis behooren, en goed bewaard zijn.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto