Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Dood en Begraven

F.S.I. Knaapen

Dood en begraven luidde het thema van een in de zomer van 1980 in het Centraal Museum te Utrecht gehouden tentoonstelling van schilderijen, rouwkleding, gebruiksvoorwerpen en rouwgebruiken van vroeger.
In vroeger eeuwen werden dood en begrafenis met veel meer uiterlijk vertoon omgeven dan in deze tijden. De dood wordt in deze eeuw steeds meer op de achtergrond gedrongen. Wanneer men niet nauw bij een sterfgeval betrokken is, bemerkt men soms nauwelijks iets van de droefheid van de ander. Ook de reformatie heeft aan veel uiterlijke kenmerken van rouw een halt toegeroepen. Men diende zich zo veel mogelijk te onthouden van het dragen van rouwkleding, omdat dit gedachten aan catholycke gebruiken levend zou houden. De gewoonte bleek echter sterker dan de kerkelijke theorie; het rouwdragen was een onmisbaar teken van innerlijke droefheid. De mens heeft medeleven nodig voor de rouwverwerking.
Men kleedde zich in doffe, zwarte, overmatig lange gewaden (zgn. lamfers) die van het hoofd af tot op de grond sleepten. De randen van de hoeden werden naar omlaag geslagen. De rouwrok, die onder de mantel werd gedragen had in de 18e eeuw opslagen van breed wit linnen, de zgn. "pleureuses". Dit woord is afgeleid van het franse werkwoord "pleurer", dat huilen/wenen/schreiden betekent.
Er waren zelfs hele modeboeken met beschrijvingen en afbeeldingen van rouwkleding op de markt, waaruit men naar staat en stand een keus kon maken. Dit leidde natuurlijk ook tot ongezonde uitwassen zowel in de steden als ook op het platteland.
Volgens oude opvattingen is de geest van een dode de levende mens niet erg welgezind. Men moest er dus voor zorgen, dat die geest de weg naar het eigen woonhuis niet terug zou kunnen vinden.
Daarom maakte men zich onherkenbaar door sieraden af te leggen en zwarte gewaden aan te trekken; door luiken en blinden van het huis te sluiten, gordijnen toe te schuiven, de spiegels in huis om te keren, zodat de ziel van de dode de spiegel niet zou bederven.
Oudtijds was rouw dus een middel om de vertrekkende geest te misleiden.
Veel gebruiken rondom dood en begrafenis zijn tot het weren van geesten terug te voeren. Zo werd aan stro een geestwerende werking toegeschreven. Ik herinner mij, dat ik in 1932 voor het eerst in Boxtel voor een huis een zwart houten kruis zag staan met daarop strowissen, waarbij de straat voor het huis met zand was bestrooid.
Ook op de Zeeuwse eilanden kende men het gebruik van bossen stro die op de deurstijlen werden gehangen. Direct na de begrafenis, werden deze dan verbrand.
In het Nederlandse Openluchtmuseum staan enige zgn. "dodenborden" (niet te verwisselen met de rouwborden, die men in oude kerken o.a. in de oude N.H. Kerk te Soest) ziet hangen. Het bord dat ik hier bedoel is een beschilderde plank, die voor de deur van het sterfhuis werd geplaatst. Voor een gehuwde was de plank zwart en voor de ongehuwde wit. In de tegengestelde kleur waren een doodshoofd met de letters RIP aangebracht.
Ook het zgn. "verluiden" kan tot de wering van geesten worden teruggebracht. In mijn geboorteplaats Alphen aan den Rijn kende men dit gebruik vroeger ook. Was iemand overleden dan werd (naar ik meen 's morgens om 11.00 uur) de klok geluid elke dag tot de dag van de uitvaart. Overleed een kind, dan werd een lichtere klok gebruikt. Het overlijden van de pastoor was een bijzondere gebeurtenis, en die werd dan ook (in 1938) bekend gemaakt door de grote klok van de parochiekerk niet één kwartier per dag te luiden, doch drie maal een half uur per dag. Het luiden van de klok tijdens de gang van de kerk naar het kerkhof, dat vroeger meestal in de directe nabijheid van de kerk was gesitueerd en tijdens de begrafenis, zoals dit ook nog te Soest plaatsvindt, is niet alleen een stemmige begeleiding van de uitvaart, maar moet de mens die wat verder van de kerk afwoont of om een of andere reden de begeleiding van de overledene niet kan meemaken herinneren aan de vergankelijkheid van het leven en oproepen tot gebed voor de overleden ziel en de nabestaanden.

Was iemand overleden, dan was het aan de "naobers" oftewel de buurtbewoners om het overlijden "aan te zeggen", de overledene af te leggen en hem naar het graf te dragen. Van streek tot streek verschilt het begrip "naober". Hier zijn dat de bewoners van de eerste zes huizen ter weerszijden van het sterfhuis; daar de overburen en de naaste buren tezamen; elders weer andere groepen. Ik heb in Zenderen (Ov.) eens een gesprek gehoord, waarbij werd vastgesteld wie dan wel tot de "naoberplicht" bij een overlijdensgeval geroepen waren.
In streken, waar deze vorm van burenhulp niet leeft werd het afleggen c a . door de familie gedaan, of wanneer zich ter plaatse een zusterklooster bevond, door twee zuster uit dat klooster.

In mijn geboortedorp zag ik vroeger dikwijls die twee zusters zwijgend voortlopen, een zwarte aktetas aan de hand, op weg naar hun werk van barmhartigheid. Zij gingen altijd lopend, hoe groot de afstand ook was.

In vroeger jaren werd dadelijk bij de bruiloft ook het doodshemd gereed gemaakt. Het behoorde tot de vaste uitzet.
Prof. Dr. Schrijnen schreef in de eerste jaargang van het Limburgs Jaarboek:
"Dit kleed is het eerste, wat de jonge vrouw voor zich en haar man spint. Het wordt oorspronkelijk met een draad en een naald om het lijk vastgenaaid. Deze naald is "heilig" en "gevaarlijk" tevens. Zij wordt dus doorgebroken en de stukken worden in de kist gedaan of men werpt ze in het vuur".
Het doodskleed of hemdkleed werd gemerkt met de letters van de voornaam en niet met de geslachtsnaam; als de naam begraven werd, zou het geslacht uitsterven.
De kleur van het kleed of de wade (soms ook "waai" genoemd) was wit, dit in tegenstelling tot de kleding welke door de rouwenden werd gedragen; die was zwart. Alles was in stijl; zwart!
Ook de wasmerken in de kleding, zakdoeken, sieraden (gitjes), etc.
Ook de kinderkleding was aangepast met zwarte strikken en mutsen. Rouwen en begraven was duur en bracht (soms uit een menselijk opzicht., waarbij men in rouw tegen elkaar opbood) mensen tot - of over de grens van het financieel toelaatbare.
Daarom werd de mogelijkheid geboden al vanaf de geboorte te gaan sparen voor de kosten aan de dood verbonden. De "Doodenbus" of "Doodenfonds" zijn voorlopers van de latere begrafenisverzekering.
De "fondsenboer" ofwel de bode van het fonds, die wekelijks aan de deur kwam om de premie van 1½ of 2½  cent op te halen was een belangrijk man in die dagen.

Om aan misstanden op het gebied van rouw een einde te maken werd door de kerken op soberheid aangedrongen. Dit leidde in sommige kringen tot het beperken van de rouwdracht tot eenvoudige donkere kleding, waarbij een rouwband om de arm werd gedragen.

Een heel brede (hier en daar om beide bovenarmen) wanneer het echtgenoot of kinderen betrof,- een steeds smallere voor resp. ouders, grootouders, ooms en tantes of neven en nichten die men te betreuren had. Een in het kraambed gestorven vrouw werd - gedekt onder eèn zwart kleed met daaroverheen een wit laken door zwangeren ten grave gedragen in de hoop op een vlotte bevalling. Ongehuwde meisjes werden door in het wit gestoken maagden uitgedragen. Was dit niet mogelijk, dan werd de taak overgenomen door mannen met witte handschoenen aan.

Niet alleen de uitmonstering van de rouwdracht tekende de welstand van de betreffende familie, ook de plaats van begraven. Er waren ook heel vroeger begraafplaatsen in de open lucht, maar het gold als gelovige om binnen de muren van de kerk te worden bijgezet.
Voor de reformatie gold het als voornaam, zo dicht mogelijk bij het altaar te worden begraven. In reformatorische kerken was een plaats in het koor zeer begerenswaardig, of voor de kansel.
Het was goed, zolang het maar binnen de muren van het kerkgebouw was. Het kwam ook voor dat men om zijn belangrijkheid te demonsteren op zondag liet begraven binnen de kerk, tijdens de predikatie. In 1625 zien wij hoe de kerkeraad van Hoorn aan burgemeesters verzoekt toe te zien, dat op zondagen in de kerken waar gepredikt wordt, geen graven geopend worden en dat tijdens de dienst geen begrafenis zou kunnen plaatsvinden. Hier speelden toen nog geen gezondheidsoverwegingen een rol, doch vooral het onderdrukken van "grootsche en ydele manieren".
De gezondheid werd eerst in veel latere jaren te berde gebracht. In 1770 werd Marten Schagen - in leven doopsgezind predikant te Utrecht - op het kerkhof aan de Bildt begraven "opdat hij de levenden niet zou schaden". Het was een radicale maatregelen in die jaren, zeker voor een predikant.
Maar toen in 1795 de provisionele representanten van Holland het begraven op kerkhoven gelastten, wekte dat bij de conservatieve geesten groot verzet. De meer progressieven wezen op de Joden, die zoveel wijzer waren en altijd al op kerkhoven begraven hadden.

Hun begraafplaats te Ouderkerk aan de Amstel was al sedert 1614 in gebruik. In 1804 maakte Napoleon een einde aan het gekibbel en verbood het begraven in kerken. Reeds op 21 december 1813 stond de Prins van Oranje (de latere Koning Willem I) het weer toe.
In 1828 kwam weer een verbod, zij het met enige uitzonderingen.
Uiteindelijk maakte de begrafeniswet van 1869 definitief een einde aan het begraven in kerken. De enige uitzondering bleef de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft.
Over dood en begraven is nog veel meer te vertellen en wellicht komt dit nog eens in een volgend artikel. Misschien ook, dat u lezer, voor dit vervolgartikel wilt zorgen, omdat u weet hoe het vroeger in Soest toeging! Aarzelt u niet.

Literatuur:
- "Het Huiselijk en Maatschappelijk Leven onzer Voorouders" onder redactie van Prof. Dr. H. Brugmans ca . Uitgave Elsevier 1931
- "De Heemliefde" door. D.J. van der Ven. Uitg. Rutgers, Naarden 1941
- "Folkloristische Woordenboek", door K. ter Lan, Uitg. Van Goor 1949

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto