Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Wegen- en straatverlichting

Manuscript dominee J.J. Bos

In het Handschrift, berustende in het Archief der Gemeente Soest, waarover in het artikel: Wateren, breedvoerig gesproken is, en bepaaldelijk in het laatste opstel daarin voorkomende, dat gedagteekend is 1569, en getiteld:
"Dit zijn dye usantiën ofte costumen en de gelegentheyden van den dorpe van Soest, dye sy dagelix observeren zijnde, (observerende zijn), ende nu bij den gerechte bij gescrift gestelt, ende dat duer beveel ende seeckere missive van den hertoghe van Alva, et igitur: leest men:

13, Hem dye buyren van Soest hebben gans gheen incomsten van enyge goederen ofte landeren, dan hebben alleen enen kaelen brijnek, daer nauwelijcken dye ganssen dije kost krijghen mueghen.
15, Noch heeft dat dorpe van Soest enen hoeghen eijnge, daer sy huer koren bouwende sijndt, over welcken eijnghe gaedt een heerwech, dye welcke 32 voeten behoert breet ofte wijt te sijn, ende is genaempt dye Barenwech.
16. Noch hebben syluyden enen anderen wech, ende is genaempt dye Doedtwech, ende behoort breed te sijn sestien roevoeten.
17. Noch hebben syluyden eenen gemenen voetwech, ende is genaempt dat Padde, ende behoort wijt ofte breet te sijn acht voeten, dat welcke men oeck mijt gheen wagens, karren ofte peerden behoert te rijden, ofte den schout mach dye beboeten.

In dit stuk wordt, zooals men ziet, alléén gesproken van de wegen in het eigenlijke dorp, maar stellig waren er toen ook reeds veel meer; doch over deze vier, in het bewoonde deel der Gemeente, werd eenig toezicht gehouden, en naar de anderen, in de heide en de wildernis, zag men niet om. Wij willen daarom ook over deze vier het eerst spreken, beginnende met den weg, die zeker de oudste van allen is, den weg over den "hoeghen eynghe", die 32 voeten breed behoorde te zijn en "dye Barenwech", dat is "weg naar Baarn", (niet Baarweg), genoemd werd. Door heel ons vaderland vindt men plaatsen die Engh, (ook wel eens Eng, Enge, Enck of Enk), genaamd worden, inzonderheid in de provincie Utrecht, en in Gooyland, zooals Blaricum, Driebergen, Hilversum, Linschoten, Montfoort, Vleuten, en Zuylen, en overal wordt er eene grootere of kleinere verheffing van den bodem mede bedoeld.

De weg over den Engh heet thans meestal de Molenweg, en is de voortzetting van den weg die van Amersfoort door de Hooge Birckt gaat; hij loopt over De Bunt, en door den Hollen Weg tegen den Engh op, langs het Enghenbergje (18 m boven AP), den Molen, Steenbergen, (20 m boven AP), en den Lazarusberg (19 m boven AP), maar verdeelt zich, even vóór dien heuvel, in twee takken, van welke de linksche afdaalt naar De Veenhuizen, en zóó komt in de richting van Utrecht; en de rechtsche naar Soestdijk, en zóó in de richting van Naarden en Amsterdam. Deze weg over den Engh, een goed half uur gaans, is nog van het Vosseveld, (Hamelenberg), af zandweg, maar van den Lazarusberg af tot Niewerhoek begrind.
Van iets lateren tijd, toen namelijk de wateren reeds wat minder vrij spel hadden over de lagere gronden, zal de weg zijn die in het 16de artikel genoemd wordt. Omdat deze langs den voet van den heuvel liep, en men alzoo meer vrij was van het optrekken tegen den Engh, zal dat zandspoor meer en meer in gebruik gekomen zijn bij hen, die niet juist voor hunnen arbeid op den Engh moesten wezen. Hij wordt in het gezegde artikel "dye Doedtwech" genoemd, natuurlijk omdat hij het meest geschikt was om met een lijkstoet te volgen, hetzij met wagens, hetzij te voet, en daarom dan ook bij begrafenissen gewoonlijk gebruikt werd. En deze weg is zeker voor alles de meest gebruikelijke geworden, nadat hij in 1817, als deel van straatweg van Amersfoort naar Naarden, bestraat was.

Nabij de grensafscheiding tusschen Soest en Baarn loopt, dwars door dezen weg, het Oude Grachtje, thans door een heul onder den straatweg door, zoodat men er bijna ongemerkt over heen loopt, maar weleer gedekt door eene brug, met een tolboom er op, die meermalen de gemoederen der Soestenaren zeer heftig in beroering brachten. Met betrekking tot dien tolboom kennen wij eene "Ordonnantie van de Heeren Gedeputeerden van Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht, van den Tol van den Boom in Soestdijk, gearresteert den 8 July 1657, bij Hooggem. Heeren Staten gecorrigeert en geamplieert den 21 December 1692. 

De Staten van den Lande van Utrecht, renoverende en amplierende der selver Lijste van den Tol van den boom, hier onder geroert, verstaan, ende ordonneren, dat bij eenen ygelycken (gelijk als voor desen, ende van outs) betaalt en ontfangen sal worden voor den Tol van den boom in Soestdijk, als volgt:

van een wagen 1 stuyv.
van elck mensch daar op sittende 8 pen.
van een chaise 2 stuyv.
van een paard sonder zaal 1 stuyv.
van een paard met een zaal 1 stuyv. 4 pen.
van een koey ofte os 8 pen.
van yder schaap of vercken 4 pen.

(vroeger volgde achter het laatste artyk. nog:
Van een hessische karre of uytheemsche wagen of kales, voor yder paard dat ervoor is 1 stuyv.)
"Ende soo ymand desen Tol quam te frauderen, directelyk of indirectelyck, sal verbeuren ses gulden, ende soo wie onwillig is deselve te betalen ter plaatse daar se geëyscht word, sal daar over voor de Heeren Ordinaris Gedeputeerden van de Statan convenibel zijn, om aldaar de plano afgedaan te worden, welke poene sal komen ten behoeve van den geenen, die den aanbreng doen sal. Gedaan te Utrecht den 21 Decemb. 1692: was geparapheert P. Ruysch, vt. Onderstond ter Ordonnantie van de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van "Utrecht. Was geteekent, P. Voet van Winssen".
Op deze "Ordonnantie" volgde later een Appointement van de Welgem. Heeren Gedeputeerden, dienende tot interpretatie van de voorsz. Ordonnantie, den 6 August. 1720.
Op de Regueste van Gysbartus Oudendoelen, Pachter van den Tol van den boom in Soestdyck, is geappoincteert. De Gedeputeerden van de State 's Lands van Utrecht, gehoort het rapport van den Heeren van Mellesteyn, ende andere Haar Ed. Mog. Gommitteerden, interpreterende de Lyste van den Tol van den boom in Soestdijk, verstaan:
"Dat van yder paard, gespannen voor de wagens, die den boom komen te passeren, soo wel eene stuyver moet werden betaalt, als van losse paarden.
Dat van een kar moet betaalt worden eene stuyver en van yder paard daarvoor gespannen gelijke stuyver.
Dat onder de woorden van koey, ofte os, medebegrepen zijn de stieren, veersen ende pincken.
Dat van yder kalf soo wel vier penningen moet werden betaalt, als van een schaap of verken.
Dat den Tol moet worden betaalt soo menigmaal de schuldigen den boom komen te passeren.
En dat, indien ymand, om den Tol te ontgaan, een anderen weg in Soestdijk guam te gebruyken, soo wel den Tol sal moeten betalen, alsof hij den boom effective hadde gepasseert."

"Ordonnerende een yder, sulks aangaande, hem daarna te reguleren, op poene als bij Haar Ed. Mog. Ordonnantie, ende dat de gebreekelijken voor de onbetaalde Tol realijk ende metter daad sullen worden aangehouden ende geëxecuteert, permitterende den Suppliant om dese tot synen koste doen drucken, ende tot een yders naricht te affigeren.
Gedaan t'Utrecht den 6 Augusti 1720. Onderstond: ter Ordonnantie als boven.
Ende was geteekent G. Voet van Winssen"


Toen, zooals gezegd is, in 1817, de weg van Amersfoort tot Naarden bestraat werd, niet door het Rijk, maar als eene onderneming van particulieren, kregen de ondernemers het recht van tolheffen, en kwam er een boom in de Birckt, nabij Hofslot, doch de boom op Soestdijk bleef evenwel bestaan; rijtuigen van Utrecht waren echter te Soestdijk tolvrij, en, naar ik meen wel eens gehoord te hebben, ook nog van enkele andere plaatsen, wat recht geeft tot het vermoeden, dat ook toen nog in dat zelfde voorrecht deelden alle Gemeenten, die, volgens de Ordonnantie van 2 Juli 1602, en het Appoinctement van 29 November 1603, vrij waren van het betalen van tolgeld op de Eembrug. Nadat ook deze straatweg op 1 Mei 1901 aan het Rijk was overgegaan, werden de tolhuizen verkocht, ook dat te Soestdijk, de plaats waar oorspronkelijk de Commissarissen over die weg vergaderden en hunne Archief-kasten hadden. De eigenaar van Vredehof kocht dat perceel, brak het huis af, en trok den grond bij zijne plaats.
Dat de Brug over het Oude Grachtje reeds vóór het leggen van den straatweg verdwenen was, is hoogst waarschijnlijk; en nog waarschijnlijker is het dat ze er in 1833 niet meer was. Toen was de Praamgracht, daar geheel loopende over Baarnsch grondgebied, zeker reeds lang de hoofdwaterlossing, en lag daarover eene brug, die in het genoemde jaar, voor rekening van den Prins van Oranje, den lateren Koning Willen II, als eigenaar van het Paleis en Domein Soestdijk, vernieuwd werd, en aan de Gemeente Baarn overgedragen. Een hardsteenen plaat met een opschrift, in één der zijmuren gemetseld, bewaart de gedachtenis van dat geschenk.
Laat mij nu hier nog bijvoegen dat ook deze "doodweg" niet altijd watervrij was, maar dat men nu en dan nog zijne toevlucht moest nemen tot den weg boven over den Engh. Twee Predikanten, Ds. J.G.H, ten Dall, van 16 Augustus 1809 tot 1817 Predikant te Eenmesbuitendijks, en Ds. J.H. Bredée, van 1828 tot 1849 Predikant te Bunschoten, hebben beiden verhaald dat dit hun gebeurd is, bij gelegenheid dat zij door Soest moesten rijden, tot het vervullen van vacatuurbeurten, of iets dergelijks.
En nu komen wij, in de derde plaats, tot den weg, die in art. 13 van de "Usantiën ofte Costumen" van 1569, genoemd wordt "enen kaelen brijnck, daer nauwelijcken dye ganssen dye kost krijghen, mueghen". Het is bekend dat de plaatsnaam "Brink" in steden en dorpen van ons vaderland meermalen voorkomt; over geheel de Veluwe, en in Eemland, hoort men dien vaak.
In het algemeen schijnt dat woord de beteekenis te hebben van rand, boord, zoom, en dan is die naam hier zeer gepast gekozen, want de Brink loopt juist over de scheiding van het weiland en het bouwland, daar ter plaatse. Hij begint bij den weg naar de Kleine Melm, en loopt door tot aan het Lange Eind, ongeveer 20 minuten gaans. Nadat de wateren in zoover bedwongen waren, dat de graslanden meestentijds droog lagen, zal men begonnen zijn, op de scheiding tusschen de hoogere en lagere gronden, woningen te bouwen, allen met het achterhuis, ofde deel, naar den Brink, natuurlijk voor het gemak der landbouwende en veetelende bevolking. Zóó lag de Brink nog in 1847, geheel zooals de verkiezing der menschen, en der beesten, hem gemaakt hadden, hier twee of drie meter breeder dan dââr; hier door eene grup, daar door eene heg, van de belendende erven gescheiden; hier met een paar boomen beplant, daar geheel zonder; overal met bulten en kuilen, en bij regenachtig weer, bijna onbegaanbaar van wege den modder; schilderachtig mooi, (een mijner vrienden, een kunstschilder, riep er in verrukking bij uit: "net een weg in een Brabantsch dorp!") en zeker een paradijs voor de gansen van weleer, maar vaak minder aangenaam voor den lateren bewoner. In de dagen van Burgemeester Pels is de Brink "genormaliseerd", dat wil zeggen, zooveel mogelijk op één breedte gebracht, door gruppen van de belendende erven gescheiden, in het midden wat opgehoogd, en met twee rijen boomen beplant, zóó dat er buiten die boomen, aan weerszijden, een pad voor de voetgangers over bleef.
Nog later is de Brink, van den genoemden Melmweg af tot aan de Nieuwe Steeg, met veldkeien, uit Amersfoort afkomstig, geplaveid, en van De Nieuwe Steeg tot aan het Lange Eind begrind; vooral dat laatste gedeelte is thans een zeer mooi eind.



En nu de vierde weg, namelijk die welke in het 17de artikel van de "usantiën ofte costumen" genoemd wordt, en die nog altijd het "Voetpad", soms ook wel eens het "Kerkpad" heet. Men beliep in 1569 boete, als men er over reed met wagens, karren, of paarden, en even zoo is het nog. Vroeger stonden er hier en daar witgeschilderde vierkante poorten overheen, op den bovenbalk vermeldende welke boete men bij overtreding beliep, maar deze zijn voor eenige jaren weggenomen ofschoon het verbod en de boete bleven bestaan.
Dat Pad is zeker nog altijd acht voeten breed, eer meer dan minder, en wordt veel gebruikt. Er was, in het midden der vorige eeuw, ook nog zulk een voetpad, loopende langs de, met het woonhuis naar den Engh gekeerde boerenhuizen in het Kort-Eind; en uit den toestand, zooals ik dien daar gekend heb, zou ik vermoeden, dat de geschiedenis van die beide voetpaden deze is: zij liepen langs de voorhuizen der landbouwers woningen, dat wil zeggen, op eenige ellen afstand daarvan, zoodat er plaats over bleef voor een moes- of bloemtuintje, en waren oorspronkelijk door wallen, met eiken-hakhout beplant, van die woningen gescheiden, vóór die wallen heen, heeft zich van zelf dat voetpad gevormd, want van de eene woning naar de andere te komen, was aan de achterzijde der huizen, d.i. langs den grooten rijweg, zeker vaak onmogelijk, van wege den modder, en andere vuiligheid. Die eikenwallen aan de voorzijde zijn later, om het uitzicht uit de woningen, langzamerhand weggenomen en door hagen vervangen, en het voetpad kwam onder toezicht en bestuur. Het gedeelte van den Kouden Hoek naar de Kerkebuurt is omstreeks 1860 geheel opgeruimd, maar dat van de Kerkebuurt naar het Lange-Eind bleef bestaan, en wordt met zorg onderhouden; het zal ongeveer 20 minuten gaans lang zijn.
Een oude weg in het dorp is zeker ook die, welke aan de westzijde loopt langs den voet van den Engh, dus tusschen den Engh en het Veen, even als die aan de oostzijde tusschen den Engh en de weilanden. Hij wordt gewoonlijk Achter den Engh genoemd; hij begint bij Enghendaal, loopt van daar tot aan het Hart, vereenigt zich met den Veenhuizer-weg, om te eindigen aan de Praamgracht bij de Veenhuizen. Hij voert langs vele kleinere woningen en boerderijtjes, en bleef langen tijd onverzorgd liggen.
In het laatste der vorige eeuw is echter ook aan dezen weg de hand geslagen; aan weerszijden werd een greppel gegraven, de rijweg werd met twee rijen beukeboomen beplant, zóó dat daarbuiten aan elke zijde een paadje voor voetgangers overbleef; vele boomen tieren daar echter niet zoo goed als aan den Brink, van wege den leemachtigen grond.
Ook de Veenhuizerweg, zoo even genoemd, is stellig zeer oud, zijnde de naaste weg van den Brink, en het Lange-Eind, naar de Veenhuizen, d.i. naar den weg op Utrecht. Hij begint bij Nieuwerhoek, loopt langs het Hart, en werd, vooral in de laatste jaren, aan weerszijden met vele woningen bezet. In het midden van de vorige eeuw was het nog een zware zandweg, maar werd later, eerst gedeeltelijk, daarna geheel, begrind. Het is thans inderdaad, van Soestdijk uit, een aardige rij- en wandelweg.
Van Soest naar Amersfoort is de oudste weg zeker die, welke loopt door de Hooge Birckt, de tegenwoordige straatweg, langs het verdwenen Kasteel Hamelenberg (het Vosseveld), en het verdwenen Klooster Mariënhof. Er is ook nog, van de Kerkebuurt uit, een andere weg daarheen, welke echter, vooral in oude tijden, bij hoog water, niet begaanbaar was; die weg van het begin tot het einde zandweg, heet nabij Soest de Zwarte Weg; van den Krommer, eene bocht in dien weg, af, de Lage Birckt, en nog dichter bij Amersfoort, de Oude Soester-weg.
Daarenboven is er nog een eindeloos aantal wegen en paden, over den Engh, over het Hart, over de Bunt naar het Veen en door het Veen, over Hees en over de Heide, die ik onvermeld laat; alléén over den weg naar Soesterberg moet ik nog spreken. Een wagenspoor daarheen over de heide, door de duinen, over de heuvels is er zeker eeuwen lang geweest, doch werd toen bijna uitsluitend gebruikt door heideen plaggenhalers, steenzifters, en schaapherders. De uitbreiding echter der bevolking te Soesterberg, de stichting van de openbare school, en van de Roomsch-Cathol. Kerk, aldaar, deed de behoefte aan betere verbinding met het dorp levendig gevoelen. Wie het bedacht heeft, het Gemeente Bestuur of de Commissie van Weldadigheid, weet ik niet, maar in het najaar van 1845, het eerste jaar van de aardappelziekte, schonk Z.M. Koning Willem II, eene zekere som gelds, om door werkverschaffing te dienen ten nutte van het meer behoeftige deel der bevolking. Dat geld werd gebruikt tot het effenen van eene rechte en breede baan door de duinen, in de richting van Soesterberg. Wat tot stand kwam was, vergeleken bij vroeger wel mooi, doch, daar die weg grootendeels door fijn duinzand liep, laat het zich begrijpen dat hij spoedig was vol gewaaid, en weldra weder nagenoeg even onbruikbaar was als voorheen. Daaraan maakte het Gemeente-bestuur een einde, door te besluiten tot het leggen van eenen straatweg van Soest naar Soesterberg, en te trachten, bij wijze van rentelooze aandeelen, het geld daartoe te vinden. Dat gelukte, en in 1853 was deze straatweg voltooid; natuurlijk, met een tolboom er op. Men was echter alweder te zuinig geweest, want na weinige jaren bleek het dat het noodzakelijk was de bestrating op te breken, den weg te verbreeden en vaster te leggen, en den berg te verlagen, gelijk dan ook geschied is in 1888. Behalve de tot nu toe besproken wegen in de kom der Gemeente, zijn er nog andere in het zuid-westelijk gelegen heideveld, die wel over Soester grondgebied loopen, maar toch inderdaad meer gediend hebben, of nog dienen in het belang van Amersfoort en Utrecht.
De oudste van deze schijnt geweest te zijn, een zandspoor, dat van Amersfoort af, door de Vlasakkers, over Hees achter het Huis ter Heide, voortliep naar De Bilt, en verder naar Utrecht, welk spoor thans nog onder Soest, de Oude Utrechtsche weg genaamd wordt.
Aan dien weg was eertijds, tusschen Soesterberg en Hees, eene herberg gelegen, genaamd "Het Huis Ten Daalen", die thans zoo spoorloos verdwenen is, dat de plaats, waar zij stond, zelfs niet bij benadering is te bepalen. Die Oude Utrechtsche Weg is waarschijnlijk geheel in verval geraakt, ten gevolge van een Besluit der Staten van de Provincie, om aan te leggen eenen weg van Amersfoort naar Utrecht, regelrecht over den Amersfoortschen Berg heen, die zich zou aansluiten aan den weg van Utrecht naar Arnhem, ongeveer midden tusschen Zeyst en De Bilt. Dat Besluit in 1647 genomen, werd in 1652 uitgevoerd en van dien tijd af dagteekent waarschijnlijk het verval van Het Huis Ten Daalen. Onder Soest liet men aan weerszijden van dien nieuwen weg vakken open, om te beplanten met hout, of er huizen op te bouwen, waaraan belangrijke voorrechten verbonden werden. Veel begeerte echter naar het een, en het ander, schijnt er in den aanvang niet bestaan te hebben, zooals blijkt uit de volgende "Ordre":
"De Staten van den Lande van Utrecht doen te weten, dat wij, — goedgevonden hebben te lasten ende te ordonneren, als gelast ende geordonneert worden bij desen, alle eygenaars van de vacken, wederzijds gelegen aan den weg naar de Stad Amersfoort, hare onbeplante ende défectueuse vacken binnen het aanstaande plantsaysoen te herstellen ende beplanten, ende dat op den voet, ende volgens d'ordre bij onsen Réglemente van den 12 Augusti 1652, dien aangaande gearresteert, ende waar op aan de respective eygenaars en besitters als doen de vacken sijn uytgeset, en op die conditien als bij haar aangenomen, op poene, dat bij gebreeke van dien, de nalatige van hare vacken sullen vervallen sijn, ende deselve" (onder genot van de vorige beneficien en exemptien) aan andere wederom worden uytgegeven ende gelaten. Ende sullen die geenen, dewelke conform het voorsz. Reglement hare vacken komen te herstellen, genieten ende gauderen van alle de vrijdommen, avantages ende voordeelen daar over gestelt, ende uytgelooft, voor den tijd van noch vijf en twintig jaren, ingang te nemen met den 4 Semptember 1709. Ende sal dese de respective eygenaars worden geinsinueert, om haar daarna te können gedragen, mitsgaders alomme daar het behoort, geaffigeert, ten eijnde niemand hiervan ignoretie pratendere. Aldus gedaan ende gearresteert t'Utrecht, den 19 January 1708. Was geparapheert, A. van Rossem, vt. Onder stond, ter Ordonnantie van mijne voornoemde Heeren de Staten. Ende was onderteekent, P. Voet van Winssen. Hebbende op 't spatium gedrukt 't cachet van Hooggemelte Heeren Staten, in rooden 'wassche".
Naar ik meen wel eens gelezen of gehoord te hebben is deze weg, in de dagen van Lodewijk Napoléon, Koning van Holland, met klinkers bestraat, vooral met de bedoeling om genoemden Koning de reis naar Het Loo gemakkelijker te maken. Natuurlijk werd er, van den aanvang af op dien weg tol geheven, maar ten jare 1901 is die lastige verplichting afgeschaft.
Het verdient nog vermelding dat ook hier, even als op zoovele andere plaatsen in ons vaderland, wegen worden aangetroffen, door het volk met den naam van "Hessenweg" aangeduid. De eene wordt wel niet in Soest met dien naam genoemd, maar is toch stellig niets anders dan het overblijfsel van eenen weg, die vroeger ook door Soest liep. Die Hessen-weg, nu Hessen-laan genoemd, behoort tot het Landgoed Pijnenburg, en gaat, juist op de grensscheiding tusschen het Koninklijk Domein Soestdijk en dat Landgoed, rechthoekig van de Praamgracht en den daarlangs loopenden straatweg uit, voort, in de richting van Hilversum. Deze weg, thans laan, is blijkbaar het verlengde van eenen weg die door Soest geloopen heeft, maar dââr spoorloos is verdwenen.
Ook wees de Heer L.Th. Moesveld, de eerste Onderwijzer te Soesterberg, mij in de heide aldaar eenen breeden rijweg aan, die daar "Hessen-weg" genoemd werd. Hij loopt, nagenoeg evenwijdig met den straatweg, tusschen dezen en het Kamp, in de richting van Amersfoort naar De Bilt-Zeyst. Dit, en het vorige bericht, wijzen er op, dat de hessen-kar, een blauw geschilderd voertuig, meestal op twee wielen, zwaar beladen, met een wit linnen kleed overdekt, getrokken door één groot sterk paard, in een met veel koper en rammelende bellen beslagen tuig, zooals ik er in mijn jeugd velen gezien heb, eenmaal ook deze streken hebben doorkruisd.
En nu nog eene mededeeling uit den ouden tijd van anderen aard, welke niet dan zeer uit de verte met ons onderwerp in verband staat, maar een eigenaardig licht werpt op de Gemeente-huishouding van die dagen. Het is bekend, dat er reeds zeer vroeg eene bestrating gelegen heeft op den weg van Utrecht naar De Bilt. Welnee, in het onderhoud van dien weg was ook Eemland en derhalve ook Soest, betrokken. Een "Schouwbrief" van de Staten 's Lands van Utrecht" op 't onderhouden van de Somerweegen, gelegen aan beyde sijden van de "Steenstraat, tusschen de Stad Utrecht en de Bilt," gearresteerd 11 Augustus 1620, en met vermeerdering gerenoveerd 15 Augustus 1634; eene "Ordonnantie" van Gedeputeerden der Staten 's Lands van Utrecht, op hetzelfde onderwerp van 3 September 1678; en eene "Nadere Ordonnantie" van "de Welgemelte Heeren Gedeputeerden", van 9 Februari 1686, leeren ons,
"dat die van Eemland dese wegen sullen hebben te maken van de Gildpoorte af, tot recht voor Melatenbrugge.
Die van de Bilt van de Melatenbrugge af, tot recht voor de plaatse, daar Jan Sarrenhuys te staan plag.
Doorn en Darthuysen van de voorsz. plaatse af, tot voor het uyterste van Jan Antonisse brugge toe.
Seyst en Driebergen van de voorsz. brugge af, tot het eynde den dam van de meulen toe.
Amerongen van den voorsz. dam af, tot de poort van het Vrouwe Klooster toe.
Leersum van de voorsz. poort af, tot 't eerste huys van de Bilt toe."

Men ziet hieruit dat aan Eemland, misschien het grootste, maar stellig het meest veraf gelegen deel was toe gewezen, nl. van de Gildpoort^.i. van de tegenwoordige Gildbrug af, tot aan Melatenbrugge, d.i. thans, tot aan het Fort toe, want dââr heeft het "Melaten-huis" gestaan, dat om het Fort is afgebroken.
Eindelijk valt er nog te spreken over wegen van anderen aard dan zandwegen, grindwegen, en straatwegen; de 19de eeuw is de eeuw der ijzeren-wegen, en hiervan kreeg ook Soest zijn deel. In Maart 1860 noodigde de Heer P. Gallenkamp Pels, Burgemeester van Soest, de Ingezetenen uit tot deelneming aan eene geldleening, ten behoeve van den aanleg van eenen Spoorweg van Utrecht naar Zwolle. Bij een Koninkl. Besluit van 15 September 1862 nr. 2, werden de eigendommen aan gewezen, die, ten algemeenen nutte, zouden worden onteigend. De Gemeente Soest, en de Administratie van den Straatweg van Soest naar Soesterberg, stonden hare eigendommen (heidegrond en straatweg), samen groot 11 B. 62 R 8 h. E. kosteloos af en, op 16 Juli 1863 werd de Nederl. Centraal-Spoorweg ingewijd, bij welke gelegenheid Utrecht feestvierde, gelijk Amersfoort deed op 20 Augustus daaraanvolgende, toen deze lijn voor het publiek verkeer werd geopend. Een Station Soest-Soesterberg was geplaatst, aan de rechterzijde van den straatweg tussen het dorp en die buurt, ongeveer halverwege, even voorbij het Wittemansveentje en de duinen. Al spoedig nà de opening van dezen Centraal-Spoorweg reed er een omnibus van Baarn, over Soest, naar het Station Soest-Soesterberg.


Dit veranderde echter nà de opening van den Ooster-Spoorweg, op 10 Juni 1874. Dat was eene lijn van Amsterdam naar Amersfoort, en deze liep niet over de heide; maar overlangs door al de graslanden tussen de Eem en den Brink, van de grens van Baarn, (in welk dorp een Station kwam), af, tot de grens van Amersfoort toe, ruim een uur gaans lang.
Natuurlijk was de aanleg van die baan zeer kostbaar, voor eerst met het oog op de onteigening van den grond, maar ook door de overwegen en hekken in al die weilanden; naast de beide wegen, naar de Groote Melm en naar de Kleine Melm, werden wachterswoningen gebouwd. Van dat ogenblik af waren de rollen-omgekeerd; Baarn reed niet meer per omnibus naar Station Soest, van den Centraal-Spoorweg, maar Soest moest nu, in zijn eigen belang, naar Baarn rijden, want het had veel meer verkeer met Amsterdam dan met Utrecht. De stalhouder G. van de Haar, wonende in de Kerkebuurt, begon daarom een tram-omnibus-dienst op vaste uren van den dag, van zijn huis af naar Station Baarn en terug. Burgemeester en Wethouders van Soest stelden, op 30 Juni 1874, eene Instructie vast, voor den Besteller van goederen naar en van het Station Baarn.

Toch was een groot deel der inwoners nog maar weinig ingenomen met den nieuwen toestand, want velen hunner woonden een uur gaans, en verder, van Station Baarn verwijderd. Het was daarom dat zij, op 30 Juni 1874, zich per Adres wendden tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, met het verzoek om eene halte te willen vestigen aan de Kleine Melm, wat zoo ongeveer de helft zou zijn van den afstand tussen Amersfoort en Baarn.

Bij missive van 11 Juli 1874 nr. 217, werd door dezen geantwoord, dat dit verzoek voor eerst niet voor inwilliging vatbaar was, doch dat, "wanneer het verkeer op den spoorweg zich zoodanig zal ontwikkeld hebben, dat buiten de doorgaande ook lokaal-treinen zijn in te leggen, het vestigen eener halte te Soest wellicht in overweging zou kunnen genomen worden".
In eene Circulaire van .. October 1890, deelden H. Versloot, te De Bilt, J.G.A. Batenburg, Arts, en P.J.M. Stevens, beiden te Soest, mede, dat zij zich vereenigd hadden tot eene Commissie, die trachten zou te komen tot de stichting van eene Paarden-tramlijn tusschen Soestdijk, Soest, en Amersfoort, en verzochten dat men Aandeelen van ƒ5, - nemen zou, ten einde daarmede de voorbereidende kosten te dekken, Dit ontwerp is niet tot uitvoering gekomen; maar de eerste onderteekenaar, H. Versloot, kwam in het voorjaar van 1891 met een nieuw plan, te weten, het aanleggen van een Paardentramlijn tussen Soest en Baarn. Deze onderneming slaagde beter. Op 1 Juli 1895 is de dienst op den Soester-Paarden-Tramweg aangevangen. De lijn begint nabij de Hervormde Kerk, loopt, meest over den berm van den straatweg door, naar Soestdijk, gaat daar, met een eigen brug, over de Praamgracht, en verder voorbij het Paleis tot aan de "Oranje-boom" en langs de Torenlaan naar Baarn.
Op 27 Juni 1898 heeft de Centraal Spoorweg-Maatschappij, ook nog een lijntje geopend van Baarn, door de weilanden naar den straatweg bij het Gemeentehuis te Soest, waar eene halte is, om van daar, langs den voet van den Engh, voort te gaan naar de Kerkebuurt, waar ook eene halte is, en dan verder, altijd buigende langs den Engh, over de Bunt en de heide te loopen naar het Station van den Centraal Spoorweg, tegenover de Paltz, van waar men dan verder langs de baan van dezen Spoorweg, Utrecht bereiken kan. Deze mededinger heeft toch, naar gebleken is, den Soester-Paarden Tramweg niet onmogelijk gemaakt.
Bij het onderwerp "Wegen" dient ook van de straatverlichting gesproken te worden. Deze was in het midden der 19de eeuw nog zeer eenvoudig, en wat er toen was, was stellig ook nog niet oud. In 1847 was Soest twee lantarens rijk, olielampjes in een vierkant glazen kastje op eenen houten paal; van de soort die men toen, schertsend, wel eens "gloeiende spijkers" noemde. En zóó waren er twee, beiden aan den straatweg; één in de Kerkebuurt, tegen den muur van het Kerkhof, vlak over de Melmsteeg, een punt waar verschillende wegen samen komen; en de andere, een half uur verder, op den hoek van Nieuwerhoek, en vlak tegen over den Veenhuizerweg. In het najaar van 1869 kwam daarin echter eene belangrijke verbetering, waarvoor het Gemeente-bestuur in de Amersfoortsche Courant van 9 November 1869, een prijsje kreeg. Er werden zestien lantarens geplaatst, op ijzeren standaards, waarin petroleum-lampen werden ontstoken. Natuurlijk kwamen toen ook de lantaren-opstekers voor den dag, met den gebruikelijken Nieuwjaars-wensch; op dien van Antonius van Wessum, in het jaar 1871, was zelfs een prentje, een gezicht van den Engh af, op de beide Kerktorens van Soest. En aldus is het gebleven tot 18 December 1903.
Toen trad Soest, wat de straat-verlichting betreft, geheel in den nieuwen tijd. De Gemeentelijke Electrische Centrale werd op feestelijke wijze in gebruik genomen.
Daarbij waren tegenwoordig, de Leden van den Gemeenteraad, de Heer Ingenieur Nagtglas Versteeg, en de aannemers; de meesten met hunne Dames. De Burgemeester, Mr. C.J.W. Loten van Doelen Grothe, hield eene toespraak, en verklaarde het gebouw voor den openbaren dienst gereed. Daartoe verzocht, haalde Mevrouw Grothe eene kruk over, en al de straatlantarens door de gansche Gemeente, ten getale van 75, waren op hetzelfde oogenblik ontstoken. Op het Gemeente-huis was daarna eene feestelijke bijeenkomst. De electrische installatie was geleverd door den Heer Wolff, te Maarssen, de machines door den Louis Smulders, te Utrecht; en de gebouwen door de Heeren Swager en Schadewijk, te Soest. In 1907 brandden in Soest reeds 75 electrische lantarens.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto