Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Runderpest in Soest

G.J.M. Derks

In de afgelopen eeuwen werd Nederland herhaaldelijk getroffen door besmettelijke rundveeziekten, zoals veepest, longziekte, tuberculose en miltvuur. Ook Soest ontsnapte daaraan niet, blijkens enkele in het oud archief van de gemeente bewaard gebleven stukken, betrekking hebbende op de runderpest in de 18e eeuw. Het betreft een drietal lijsten met de namen van rundveehouders (namelijk twee lijsten van 1770 en een van 1772) , de tekst van een verzoek van het gerecht van Soest aan het provinciebestuur van 1745 en een stuk waarvan de relatie met Soest niet duidelijk is. [1] 

De veepest in de 18e en 19e eeuw
De veepest heerste vooral in de 18e eeuw, zoals bijvoorbeeld rond 1713/1714, 1745 en 1768-1786. De provinciale overheid vaardigde destijds diverse maatregelen uit om verspreiding te voorkomen. De pest liet zich echter niet gemakkelijk beteugelen, mede doordat tegenwerkende boeren in de ziekte eerder een straffende hand van God zagen dan dat zij zich een epidemische ziekte konden voorstellen.
Pas tientallen jaren later, nadat rond 1865 de veepest opnieuw de kop had opgestoken, werden afdoende maatregelen genomen om deze gevreesde ziekte onder rundvee uit te bannen. In de loop van de 18e eeuw was al gebleken dat het direct afmaken van de ziek geworden beesten het beste middel was om de veepest snel de kop in te drukken.

Het verzoek van 1744 of 1745
De aan de ziekte gestorven runderen moesten zo snel mogelijk worden begraven. De boeren vonden het echter zonde om de huiden niet te gebruiken en blijkbaar had men het provinciebestuur verzocht om de overleden beesten te mogen villen.
Op 1 januari 1745 gaven de "Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht" namelijk toestemming om, voor het begraven van de aan de veepest gestorven runderen, de beesten te villen. Daaraan werd de voorwaarde verbonden dat de gevilde beesten aan stukken moesten worden gehakt en begraven en voorts dat het vel op de werf of hofstede in de kalk zou worden gelegd voor minimaal zes weken en niet werd vervoerd of verkocht buiten weten van de schout of de secretaris.

Nadat de Soester veehouders hiervan op de hoogte waren gesteld, kwamen enkelen met het verzoek om de gestorven beesten aan de looier van het dorp te mogen verkopen. De looier zou dan de beesten terstond in een kalkkuip leggen. Het dorpsbestuur durfde dit niet toe te staan zonder toestemming van de Staten. De secretaris Van Veerssen zond een brief naar Utrecht met een verzoek om permissie. Op 29 januari kregen de boeren toestemming om de vellen aan de looier te verkopen, mits de vellen zonder "tijdversuijm" in een kalkkuip werden gelegd en niet onafgedekt op het erf bleven liggen.
De looierij was mogelijk (nog) gevestigd op Soestdijk, waar Klaas Hendriks Tesselhoff in 1702 een derde part van een huis en hofstede met leerkuipen kocht. [2] In de 18e eeuw waren verschillende leden van het geslacht Tesselhoff van beroep schoenmaker en mogelijk tevens leerlooier.

De lijsten van 1770 en 1772
Van de drie bewaard gebleven lijsten met eigenaren van rundvee is de oudste het langst. Deze lijst werd opgesteld naar aanleiding van een schrijven van de "Heeren Gedeputeerde Staaten 's Lands van Utregt" van 31 oktober 1769. De lijst is op 11 januari 1770 ondertekend door de schout mr. Cornells Pannekoek, de schepenen Rutgerus de Beer en Peter Migielse Dijkmans en de secretaris W.G. van Veerssen.
Op een tweede lijst zijn gegevens bijgehouden van januari tot en met april 1770. De lijst, mogelijk een kladlijst, is niet ondertekend. De derde lijst is opgesteld na een nieuw aanschrijven van Gedeputeerde Staten van 3 april 1772. Op deze lijst staan alleen drie broers Stalenhoef, namelijk Peter Ysaksen, Hendrik Ysaksen en Jacob Ysaksen. De lijst werd op 18 december 1772 opgemaakt en ondertekend door de schout, secretaris en twee schepenen. Schout en secretaris waren dezelfde als in 1770; de schepenen waren Cornells van Altena en Rijk Varekamp.

De omvang van de epidemie
De oudste lijst omvat 42 namen van eigenaren van rundvee. Samen hadden zij bij het uitbreken van de pest 392 runderen. Daaronder waren alleen de koeien en ossen van drie jaar en ouder begrepen, alsmede de kalfdragende of melkgevende vaarzen. Van deze 392 runderen waren er sinds het uitbreken van de ziekte al 312 gestorven. Slechts acht beesten waren niet ziek geworden.
Bij sommige eigenaren ging de hele veestapel aan de ziekte ten onder, zoals bij Cornells van Altena (negen stuks) en Gerrit Gijsbertse Schouten (acht stuks). Het drama trof ook houders van kleine aantallen vee: de weduwe van Peter Koelen - bewoonster van het boerderijtje waarin nu het pannekoekenrestaurant "De Smickel" is gevestigd - verloor haar enige koe.
Uit de lijst blijkt voorts dat ongeveer een derde deel van de veehouders sinds het uitbreken van de ziekte nieuwe runderen had gekocht. Zo kocht Aart Wouterse [Hilhorst], mogelijk woonachtig op de Princenhoff (te Soestdijk?), zeven nieuwe beesten, nadat maar liefs veertien van zijn vijftien runderen aan de pest waren bezweken.

Verspreiding binnen Soest
Helaas staat niet vermeld waar de getroffen rundveehouders precies woonden. Voor wie uit andere bronnen meer op de hoogte is van de woonplaatsen van de boeren is het echter duidelijk dat de veepest zich in deze jaren niet tot bepaalde delen van het Soester grondgebied beperkte.
In de Birkt "bezocht" de pest onder andere de boerderijen Hinlopen (waar de weduwe Arien Reijertsen [= "voormoeder" familie Van Hofslot] dertien runderen had) en het Lange Huijs (bewoond door Tomas Willemse Wantenaar, houder van vijftien runderen). Bij Peter Janse van Stoutenburg, boer op Grooteloo aan het Kort End, stierven drie van de negen runderen. Aan het Lang End woonde de weduwe van Peter Geurtsen Hilhorst (vermoedelijk ter plaatse van de huidige boerderij van P. Kuijper aan het Kerkpad Nz). Bij haar koste de ziekte het leven van zeven van de tien runderen. Jan Peterse Dijkman woonde in 1778 op Hees, mogelijk woonde hij daar ook al omstreeks 1770. Bij hem stierven zeven van de negen beesten.

"De grootste boeren"
De lijsten zijn tenslotte zeer interessant omdat ze ook enig inzicht geven in de welgesteldheid van de Soester inwoners, voor zover men dat zou kunnen meten aan het aantal runderen dat werd gehouden. De drie lijsten geven samen de namen van 55 verschillende houders van rundvee. Daarvan hadden 23 personen vijf of minder runderen, tien beschikten over zes tot tien beesten en veertien over elf tot vijftien stuks. Slechts acht boeren hielden meer dan vijftien runderen.

Van deze acht boeren had Wouter van Logtensteijn er het grootste aantal, namelijk 24 stuks. Op welke boerderij Wouter in 1769 woonde is niet met zekerheid bekend. Zijn weduwe woonde later op de Jonkershofstede, een boerderij aan het Kerkpad (thans Kerkpad ZZ) . De Jonkershofstede was echter in 1769 nog eigendom van zijn vader Jacob van Logtensteijn, die met 21 runderen ook tot de "grootste" boeren behoorde.

Hendrikus de Beer en Peter Michielse Dijkman hadden ook ieder 21 runderen. Peter Dijkman was eigenaar van verschillende boerderijen in Soest, zodat het niet eenvoudig is te bepalen waar hij zelf woonde. Vermoedelijk was het een boerderij aan het Kerkpad Nz. Hendrikus de Beer boerde op de Grote Melm. Zijn vader, Rutgerus de Beer, had achttien runderen. Rutgerus de Beer en zijn vrouw Christina Schouten waren "schatrijk". Zij bezaten meerdere boerderijen en zijn in Soest wellicht het meest welgestelde boerenechtpaar geweest van de hele 18e eeuw.

Anthony van Logstensteijn en Jan Schouten telden met elk zeventien runderen beslist ook mee. De boerderij van Jan Schouten stond aan het Kort End; Anthony van Logtensteijn woonde aan het Lang End, dichtbij de R.K. kerk.
Jan Hendriksen van 't Klooster boerde op de bekende boerderij 't Klooster (waaraan zijn familie haar naam ontleende) en had bij het uitbreken van de veepest zestien runderen.

Bronnen:

  • Klaas Jansma en Meindert Schroor (red.). Tweehonderd jaar geschiedenis van de Nederlandse landbouw. Leeuwarden, 1987.
  • Sonja Barends e.a. (red.) Over hagelkruisen, banpalen en pestbosjes. Historische landschapselementen in Nederland. Utrecht, 1993.

Noten:

[1] Gemeente Archief Soest, Oud Archief, invnr. 43 (stukken betreffende maatregelen genomen naar aanleiding der heerschende runderpest; 1745) en 44 (Lijsten van aan de runderpest gestorven beesten; 1769, 1770 en 1772)
[2] Rijks Archief Utrecht, Dorpsgerechten, invnr. 1907, fol. 21 (transport dd 26-10-1702)

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto