Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Amersfoorters voor het gerecht van Soest

Jos G.M. Hilhorst

Inleiding

In het oudste schepenregister van Soest staan voldoende gegevens om een rechtszaak te reconstrueren die liep van juli 1529 tot januari 1530. De procedure werd aangespannen door Gijsbertgen en haar drie zonen tegen hun halfbroer Willem Ricouts die toen rentmeester was van het Amersfoortse SintPietersgasthuis. Het ging bij de zaak om de vraag wie verantwoordelijk was voor het betalen van de schulden die Willems vader Ricout had nagelaten. Willems halfbroers hadden beslag gelegd op diens bezit te Soest. Dat bezit bestond uit acht stukken land te Soest die Willem in 1516 na de dood van zijn vader van de abt van de Utrechtse Sint-Paulusabdij in leen had gekregen evenals een turfstede bij de Melm.
Hierna wordt eerst ingegaan op de samenstelling van het Soester gerecht ten tijde van het proces en vervolgens op de rechtszaak zelf.

Een rechtszaak voor het Soester gerecht
Het gerecht van Soest

Het Soester gerecht bestond uit zeven schepenen. Zij kwamen aan in de herfst van ieder jaar [51-01], met dien verstande dat er in het ene jaar drie werden benoemd uit een door de schepenen gemaakte voordracht van zes en in het andere jaar vier uit een voordracht van acht mannen. De na 1528 namens Karel V aangestelde schout maakte een keuze uit de voordracht en nam de gekozenen de eed af. De schepenen spraken recht onder voorzitterschap van de schout die zorg droeg voor de uitvoering van het vonnis. De schout was ook belast met de opsporing van bedrijvers van wandaden die hij voor het gerecht moest beschuldigen.
Toen tegen Willem Rijkszn werd geprocedeerd was Hendrik Geerlof Staalszn de schout. Omdat de zaak begon in juli 1529 en eindigde in januari 1530 werd deze wellicht verstoord door de schepenkeuze. In oktober 1529 traden namelijk vier schepenen af en hun plaatsen werden toen ingenomen door Anthony Reyerszn, Jacob Schade, Aart Rutgerszn en Gerrit Hilhorst. Van de oude bank bleven over Dirk Noteboom, Jacob Albertszn en Gerrit Lodewijkszn. De nieuwe samenstelling is in zoverre interessant dat Anthony Reyerszn een pachter was van Gerrit Hilhorsts [51-02] en dat deze laatste getrouwd was met Alijd Peter Bothsdr [51-03]. Uit de archieven blijkt dat Both en Poeyt schrijfwijzen voor dezelfde familienaam zijn. Alijd hoorde tot de familie die belang had bij de uitkomst van het proces, want Willems drie halfbroers en hun moeder werden bij de rechtszaak vertegenwoordigd door leden van die familie en Gijsbertgen zou tijdens het proces met een van hen trouwen. Op zijn beurt was Aart Rutgerszn een lid van de familie Hilhorst, terwijl Jacob Schade door huwelijk aan die familie geparenteerd was. Schijnbaar was de voordracht en keuze van de schepenen beïnvloed door de familie Poeyt/Both, maar het is de vraag of het oordeel daardoor ten voordele van de aan deze familie verbonden halfbroers van Willem Rijkszn zou uitvallen.

De rechtszaak

Hoewel Willem een burger van Amersfoort was, diende de zaak voor het Soester gerecht. Daaruit volgt dat het om zijn te Soest gelegen bezit ging. Op 5 juli 1529 machtigden de gebroeders Rijk, Tonis en Cornelis Rijkszonen voor het gerecht van Soest het viertal Geerlof Corneliszn, Dirk Evert Poytszn, Gijsbert Adriaanszn en Gerrit Hilhorst om voor hen op te treden [51-04]. Van deze mannen is bekend dat Geerlof Corneliszn niet alleen de vader was van de Soester schout uit 1529, maar ook dat hij zelf schout was in de jaren 1515-1517 [51-05] en dat Dirk Poyt in 1528 schepen van Amersfoort was [51-06], lieden van zeker gewicht dus. Gerrit Hilhorst kwam uit een familie van Soester schouten en schepenen. Hij kon na oktober 1529 vermoedelijk niet meer voor het Soester gerecht voor de broers optreden, omdat hij toen schepen was geworden.
Op 19 juli verscheen Willem voor het Soester gerecht en hij verklaarde dat hij bij de volgende rechtsdag antwoord zou geven op een tegen hem ingebrachte eis [51-07}. Deze was afkomstig van joffer Gysbert en van de door de gebroeders Rick Wyllemss, Tonis Rickss en Cornelis Rickss gemachtigde Gysbert Arissem. Ook de weduwe geworden tweede vrouw van Willems vader procedeerde dus tegen hem, en het is duidelijk dat de secretaris van Soest een foutje maakte toen hij Rick Wyllemss schreef in plaats van Rick Rickss. Gijsbert Adriaanszn trad dus op als degene die voor Willems halfbroers en hun moeder het woord voerde en hij was vermoedelijk een broer van Peter Adriaan Bothszn. Op zijn beurt was deze Peter de vader van Alijd Both, de vrouw van Gerrit Hilhorst.
Op 13 september 1529 werd vonnis geveld. De schepenbank, die toen nog in zijn oude samenstelling bestond, besloot dat Gysbertgen Ryk Wyllemssn wedue sal betalen dyes culden na vermogen dat register bynnen Amersfoert al soe groet ende cleyn als dat vermach bynnen Amersfoert, dat Wyllem Rickss toende aen den gerecht voern [51-09].
Kennelijk had Willem op die dag zijn in Amersfoort bijgehouden koopmansregister getoond, waaruit bleek dat hij niet verantwoordelijk was voor de schulden die zijn vader Ricout Willemszn had nagelaten, en waarover dertien jaar na diens dood in 1516 nog onenigheid bestond. Op dezelfde dag stelden de drie broers iemand als borg voor de boeten die zij aan het gerecht van Soest zouden kunnen verbeuren [51-10], terwijl het vonnis luidde dat de gebroeders hun eis ter grootte van 1000 gulden hadden laten vallen en dat zij een boete kregen omdat zij onterecht beslag hadden laten leggen op Willems goed. Daar Cornelis turf had gestoken uit Willems veen, waarvan de schout hem had aangeklaagd, kreeg hij een additionele boete [51-11]. Gijsbertgen en haar zoons moesten ook nog een boete betalen voor het feit dat zij Wyllem Rick drywert goederen beset had voir die vier hondert gulden dat sy leet vallen op haer ban ende hyer sy alle sculdicht [51-12]. Het wordt daarmee ook duidelijk dat het niet om 1000 maar om 400 gulden ging.
Om na te gaan of Willem Ricoutszn terecht in bezit was van een te Soest gelegen halve morgen veen waren de schepenen naar Utrecht gegaan. Dit blijkt uit de veroordeling van Gijsbertgen op dezelfde dag tot een boete:It. noch een ban dat haer tegen gewesen is vandyeontwarynge van dy half mergen veens daer dye scepen lestemael om tUtert waren [51-13]. De schepenen waren volgens het gewoonterecht verplicht in dit soort gevallen de reis naar Utrecht te maken, zoals volgt uit een rechtszaak uit de jaren 1521-23 [51-14] . In Utrecht hebben ze vermoedelijk daar wonende rechtsgeleerden bezocht en wellicht zijn de schepenen ook naar de Sint Paulusabdij gegaan, omdat deze een register bijhield waarin ook de beleningen met haar goed te Soest voorkomen. Onder de kopieën van de akten die op het goed van Willem Rijkszn betrekking hebben staan opvallend veel aantekeningen, waaruit lijkt te volgen dat er inderdaad gezocht is naar de rechtmatigheid van Willems bezit.
Op 24 oktober, na de schepenkeuze, startte Gijsbert Adriaans voor Gijsbertgen en haar zoons een nieuwe zaak tegen Willem, die hij al op 13 september had aangekondigd [51-15]. Deze zaak diende op 21 januari 1530. De broers verklaarden toen dat zij een hoge ban verbeurd hadden door ten onrechte beslag te leggen op Willems goed [51-16] en ook Gijsbertgen kreeg een boete. De secretaris noteerde dat die scepen van Zoest hebben gewesen dat Gysbertgen Rick Wyllemss wedue Dirck Poyten wyff een onrechte pandynge gedaen heeft mit haer dry sonen aen Wyllem Rickss goet ende Wyllem Rickss een rechte inleydyn gedaen heeft [51-17].
Gijsbertgen was dus inmiddels hertrouwd en wel met Dirk Poyt, een van het viertal dat in juli 1529 door haar drie zoons was gemachtigd. De formulering van de aantekeningen van 24 oktober en 21 januari houdt in dat Ricout, Tonis en Cornelis zonen waren van Gijsbertgen, maar Willem niet.

Bemiddeling

Aan de zaak kwam een einde toen Dirk Poyt op 21 januari 1530 Peter Adriaan Bothszn machtigde betreffende de goederen van versterff tusschen haer kynder ende Wyllem Ricks goet ende Wyllem Rickss ende Gysbertgen Rick Wyllemss wedue hoere kynderen [51-18]. Dirk Poyt vroeg dus aan PeterBothom een oplossing te zoeken voor de tussen Gij sbertgen en haar zonen enerzijds en Willem anderzijds ontstane problemen over het door hun vader Ricout nagelaten goed. Bij de rechtszaak is het dus geheel of gedeeltelijk gegaan om de verdeling van de erfenis van Ricout die Willem al in 1516 had ontvangen. Het wordt niet duidelijk waarom het zo lang duurde voor dit geschil voor schikking werkelijk plaats vond en of die minnelijk is geweest. Wel is bekend dat in 1530 in Amersfoort een vechtpartij plaats vond tussen Willem Rijkszn en de bemiddelaar Peter Both [51-19]. De bemiddelingspoging is wellicht uit de hand gelopen, maar om een andere, uit februari 1530 daterende aantekening in het Amersfoortse resolutieboek schijnt deze toch enig succes te hebben gehad. Die aantekening zegt dat Peter Adriaan Bothszn verklaarde aan Dirk Evert Poytszn 300 gulden schuldig te zijn, die betaald dienden te worden op 2 februari 1531 [51-20]. De afloop is dus niet met zekerheid bekend, want het is immers mogelijk dat de achtergrond van deze schuld niets te maken had met de affaire in Soest. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan zou Willem na de ruzie met Peter hem tenslotte 300 gulden hebben betaald, waarvan Dirk meende dat die aan hem toekwamen. Dirks huwelijk met Gijsbertgen doet immers vermoeden dat hij haar uit de schulden had geholpen.
Gezien haar relatie met de familie Both was Gijsbertgen waarschijnlijk een Amersfoortse en wellicht door zijn huwelijk met haar had Willems vader Ricout het burgerschap van Amersfoort kunnen verwerven. Hij heeft daar waarschijnlijk met haar en hun drie zonen een eigen huishouden gevoerd, waarvan Willem geen deel uitmaakte. De door Ricout I nagelaten schulden hoorden, schijnbaar naar de in 1529 geldende normen, tot de boedel van dat huishouden, zodat Gijsbertgen en haar drie zonen voor die schulden verantwoordelijk werden geacht. Ze waren echter kennelijk van mening dat Willem, nadat hij in 1516 zijn vaders bezit te Soest had geërfd, de schulden van zijn vader geheel of gedeeltelijk moest betalen, althans dat zij recht hadden op een deel van de erfenis.

Besluit

Het erfrecht verplichtte Willem niet tot het delen van de in 1516 verkregen en te Soest gelegen heerlijke goederen. Het bij de Sint-Paulusabdij en in heel Eemland geldende erfrecht voor heerlijk goed, dat wil zeggen, in leen of tijns gehouden goed, bepaalde dat de oudste zoon dit ongedeeld erfde. Voor ander goed, zowel 'eigen' vast goed als roerend goed, bestond het aasdomsrecht, dat wil zeggen, het recht van alle nagelaten kinderen op een deel van de erfenis. Vaak echter wordt duidelijk dat de oudste zoon onder het heerlijk erfrecht toch geacht werd zijn broers en/of zussen een uitkering te doen. Daarnaast was het mogelijk dat zulke uitkeringen bij testament van de ouders werden bepaald. In de zaak tegen Willem Rijkszn wordt niets over een testament gezegd, zodat aangenomen kan worden dat dit niet bestond. Niettemin heeft hij wellicht uit zijn erfenis 300 gulden aan de tweede echtgenoot van Gijsbertgen, zijn vaders weduwe, afgestaan om aan hun nadrukkelijk aandringen tegemoet te komen. Het is interessant dat de Soester schepenbank, ondanks de relaties van de schepenen met de familie Both,die de eisende partij was, zich daarvan niets aantrok en het gewoonterecht liet zegevieren.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto