Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

De wateren in Soest IV en slot

door wijlen ds J.J. Bos

"De Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, gesien dese Requeste, met de verificatien daar bij gevoegt, ende daarop gehad hebbende het advis van de Heeren Gecommitteerden met den Rentmeester van de Domeijnen, dier haar op den inhouden der voorsz. Requeste geinformeert hadden, verstaan, dat de Supplianten volgens het 7de Artijk. van de Schouwbrief, henluijden in den jare 1598 verleent, vrijen exemt sullen wesen van het Bruggeld ter Eem, mits dat sij die brugge in Soestdijk tot haren kosten alleen maken en onderhouden sullen, sonder van imand voor het passeeren over deselve brugge tol, of bruggeld te ontfangen, ordonneerende dat de Supplianten gerestitueert sal worden 't geene de Pachter, of de Pachters van het Bruggeld ter Eem van henlieden contrarie desen ontfangen mag of mogen hebben. Gedaan te Utrecht desen 29 Novemb. 1603 Onder stont, ter Ordonnantie van de voorsz. Gedeputeerden, onderteekent, G. de Ledenberch "'. (Groot Utr. Plac. boek. II. 357.)
Zoo was Soest dan, sedert 29 November 16 03, voorgoed vrij van het betalen van bruggeld aan de Eembrug, maar bleef de brug over het Oude Grachtje geheel en alleen voor zijne rekening, en dat wel krachtens het 7de Artikel van den Landbrief van de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht, d.d. 20 September 159 8, waarbij de Schouwbrief van Bisschop Florens van Wevelickhoven, op de Schouwe van den Nieuwe Eemdijk, onder de Polder de Slaage, van 5 Maart 1393, wordt "geamplieert en gecorrigeert." (Groot Utr. Plac. boek. II. 186, 187).
Wat er echter met de uitdrukking "het 7de Artijk.", bedoeld wordt, is niet heel duidelijk, want van Artikelen is er in dien Schouwbrief geen spoor. Misschien echter had men het oog op de volgende woorden: "En tot allen tijden als sij schouwen, waar eenig dijk, die niet volmaackt en waar, daar en souden die Schout mit den Heemraders voorschreven niet over rijden, of gaan, eer hij wel gemaakt waar, en daar mogen zij alsoo veel arbeijders insetten als hen dunkt, dat des Lands oirbaar zij en dien kost sal gelden den geenen, dies die dijck is, alsoo verre als sijn goed streckt, beijde van arbeijden, en des Schout en der Heemrader kost dien sij deden, alsoo lange als sij daar op lagen, en dat sonder dingtale, en niet meer mogen zij verteeren dan haren dagelijksen kost", dat is," enz.
Toen dan ook die Ordonnantie van 2 Juli 1602, op 21 December 1692 door de Staten 's Lands van Utrecht werd "gerenoveert en geamplieert" is de naam van Soest, "als vrij ende exempt van bruggeld," als achtste naam er bijgeschreven. (Groot Utr. Plac. boek. II. 356.)
Dat Oude Grachtje verloor echter, in den loop der tijden, langzamerhand al meer en meer zijne beteekenis. Waarschijnlijk het eerst door de Pijnenburger Grift, zooals zij reeds op oude kaarten genoemd wordt.
Of dat een geheel nieuw vaarwater is, of het verbreede Oude Grachtje zelf, durf ik niet belissen; ook is mij niet bekend van wanneer die Pijnenburger Grift dagteekent. Zij draagt dien naam van den Dolder af, tot aan de Veenhuizen toe. Dââr gaat zij over in de Praamgracht, loopende langs Soestdijk en de Koningslaan, door de weilanden naar de Eem.
Wanneer die Gracht gegraven is, weet ik evenmin.
Deze is thans de eigenlijke waterlossing; en het Oude Grachtje bestaat nog maar van de Veenhuizen af tot aan de Eem, geheel over Soester grondgebied, terwijl de Pijnenburger Grift en de Praamgracht tot Baarn behooren. De beide laatste waterloopen worden tegenwoordig samen meermalen de Praamgracht genoemd. Zij was wel eens onbevaarbaar, maar is herhaaldelijk verbreed en verdiept. In het midden der 18de eeuw is zij, door het plaatsen van drie verlaten nabij Soestdijk, veel verbeterd, en zelfs in het laatst der 19de eeuw nog op eene wijze, dat zij thans wel haast een kanaal mag heeten. (v.d. Aa, Aardr. Woordenb. van Nederl.; Aanhangsel; in voce.) Evenwel zou ze ook nu nog niet geschikt zijn voor het doel, dat, ten jare 1670, de door de Amersfoortsche Kei wèl bekende Everardus Meijster, wonende in de Keistraat te Utrecht, maar eigenaar ook van Nimmerdor, bij Amersfoort, op het oog had. De Utrechtsche Burgemeester Hendrik Moreelse ontwierp, ten jare 1664, een plan, en diende dat ook bij de Vroedschap in, om de stad Utrecht te vergrooten, ja, als te verdubbelen; hij legde daarbij eene kaart over, door H. Specht geteekend, en door Hugo Ruij gegraveerd. (Tijdschr. v. Gesch. enz. v. Utrecht. 1840: bl. 361, enz. 437, enz.).
Maar dat plan, waarvan echter niets gekomen is, ging den Heer Meijster niet ver genoeg. Hij gaf daarom, ten jare 1670, een ander ontwerp uit, gegraveerd door Ant. Winter, en getiteld: "De nieuwe platte grondkaart van Utrecht op zijn schoonst en sterkst." Volgens die kaart moest de uitbreiding, niet slechts naar de zijde van de Kruisvaart en de Bemuurde Weerd plaats hebben, maar de stad moest naar alle zijden worden uitgelegd, en met 30 bastions worden voorzien, zoodat ze den vorm kreeg van een groot ei; en dan zou, van nabij den Plompetoren, een kanaal uitgaan naar eene haven voor zeeschepen, buiten dien nieuwen uitleg, om van daar voort te loopen, door Blauwkapel en Maartensdijk, naar den Dolder, en door Pijnenburger Grift, Praamgracht, en de Eem, uit te komen in de Zuiderzee.
Dat dit plan velerlei tegenspraak vond, en niet werd uitgevoerd, is niet onverklaarbaar; en zóó moest Soest het voorrecht missen, de zeeschepen te zien zeilen langs zijnen noord-westelijken grens.

Toch is het er nog eens bijna toe gekomen. (Utr. Volks Alm. 1860: bl. 136, enz). In dien jare 1720 werd in Utrecht eene "CommercieCompagnie" opgericht, die haar zetel had in het groote gebouw op het St. Lucas-bolwerk, dat later gewoonlijk het Suikerhuis werd genoemd. Deze Maatschappij van Scheepvaart en Handel wilde van Utrecht eene koopstad maken, en daartoe een kanaal doen graven, van de noordzijde der stad naar de Eem, en verder naar de Zuiderzee. Die Compagnie van Commercie en Assurantie diende, bij de Staten der Provincie en de Vroedschap der Stad, verzoekschriften in om de goedkeuring van hare verschillende plannen, en deze stelden, in een Besluit van 9 September 1720, de voorwaarden vast, waarop zij dat "Octroij" verleenden.
(Groot Utr. Plac. boek. I. 575, enz.). Wat in art. 14 van die "Condition" betrekking heeft op ons onderwerp, luidt: "Ende vermits Haar Ed. Mog. de Staten der Provincie van Utrecht, zedert de bovenstaande poincten bij Haar in de liberatie zijn genomen, naeuwkeurig hebben doen examineren, of het project van /Anno 1669, tot verdiepinge van de Vaart van Utrecht tot aan de Eem, en van d'Eem tot in de Zuijderzee, soude können worden geëxecuteert, en bevonden is, dat het selve niet alleen heel dienlijk is, maar ook dat het zoude strekken tot merkelijke avantage van dese Compagnie; en dat deselve Vaart in een tijd van twaalf maanden soude können worden geperfectioneert; soo is het, dat Haar Ed. Mog. onder derselven mede-directie aan dese Compagnie hebben toegestaan, ende de Compagnie heeft aagenomen, het verdiepen en navigabel maken van dese Vaart, onder volgende conditien."
"De Compagnie sal de Vaart, van Utrecht na d'Eem loopende, lang zijnde 4 6 44 roeden, ten spoedigste navigabel maken en onderhouden, mits makende 15 voet water diep, 200 voeten breed in den bodem, en boven na proportie."
"Voorts sal de Compagnie de Eem tot in de Zuijderzee mede 15 voet water diep maaken, om alsoo met de Zeeschepen tot voor de Stad Utrecht te kunnen opkomen."
"De Landerijen, waardoor dese Vaart, volgens het gemaakte, of nader te maken bestek, lopen zal, t'samen uitmakende 232 mergen, of soo veel meer, of minder, als bevonden zal worden noodig te zijn, willen Haar Ed. Mog. naar den tegenwoordigen prijs derselve taxeeren, naar verhoor der Geregten, waar onder dezelve gelegen zijn, dewelke de Compagnie aan de eijgenaars zal vergoeden, en daartegens genieten, alles wat uijt de voorschreve Vaart zal provenieren."
"Daar tegen dispenseeren Haar Ed. Mog. de Compagnie van de betalinge der 5 guldens per actie in het-voorgaande eerste en 12 Articul, jaarlijx aan HaarEd. Mog.. te geven, willende Haar Ed. Mog. nog deze, nog eenige andere belasting van deze Compagnie gedurende den tijd van dertig jaren eijsschen."
Ook geven Haar Ed. Mog. in vollen eijgendom over aan de Compagnie alle de landerijen, langs de voorschreve te makene Vaart op 1600 roeden na leggende, zoo wel ter regter als ter linkerhand, tot de Domainen der Provincie van Utrecht behoorende, om dezelve te cultiveren, te beplanten, veenen, en uijt te graven, zooals de Compagnie, zal te raden worden sullende die landen dertig jaaren genieten vriheijd van alle Impositien."
"De Vaart geperfectioneert ende vaarbaar gemaakt zijnde, zal de Compagnie genieten dertig jaren de revenuen van den Tol, op gedagte Vaart te leggen, alsmede het profijt van de Visserije in dito Vaart voorts haven-sluijs- en bruggegelt, veergelt, ofte wat voor belastingen andersints met toestemminge van Haar Ed. Mog. daarop mogten geleyd worden, zullende de Compagnie mede de magt hebben, de nodige bediendens, alsmede beurt-schippers op deze Vaart aan te stellen, voor gelijken tijd van dertig jaren."
"De Compagnie zal," enz.

Maar ook de uitvoering dit plan is in de pen gebleven, alhoewel het bedoelde kanaal door eene stippellijn, doorlopende over de Eem heen tot aan Bunschoten, met het bijschrift: "De Begreepen Nieuwe "Vaart", is aangeduid op het kaartje van de Provincie Utrecht, in het eerste deel van de Tegenwoordige Staat van Utrecht, (het 11de deel der Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden), welk deel in 1758 is uitgegeven.

De (Male?) Wetering

Van wat ik "De (Male?) Wetering noem, is maar weinig bekend; toch is ze zeer zeker ook van ouden datum zooals het Soesterveen, aan de noordzijde, eene waterlossing bezit in het Oude Grachtje, zóó heeft het er ook eene, aan de zuidzijde, in deze Wetering; maar de laatste is van nog veel minder beteekenis dan de eerstgenoemde.
Zij draagt geenen naam, gelijk men mij thans gezegd heeft, maar is toch afgebeeld op de "Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht", uitgegeven door S. Covens en C. Mortier, te Amsterdam; op de kaart van het Ministerie van Oorlog, verkend in 1847 en 1848, geteekend op het Topographisch Bureau in 1855; en op het kaartje van Soest, in den Gemeente-Atlas van Hugo Suringar, geteekend door J. Kuiper, omstreeks 1866.
Zij neemt haar begin in het Veen, loopt langs Enghendaal heen over De Bunt, door duikers, onder de straatwegen naar Soesterberg en naar Amersfoort, verder naar het Kort-Eind, om langs den Zwarteweg, en, wat meer op Amersfoort aan, onder dezen door te gaan, en verder door de weilanden, met twee armen, naar de Eem te vloeien, waarin ze door de Malesluis, zooals ze op de kaart van Nicol. Visscher, en op de zoo even vermelde Nieuwe kaart van Corens en Mortier, genoemd wordt, haar water lost, wanneer naar binnen de waterstand hoog is.

Twee mededeelingen nog schijnen bij dit onderwerp niet geheel misplaatst. De eerste is deze: in den bodem van Soest, thans aan de oppervlakte zoo arm aan water, heb ik twee plaatsen gekend, beiden nog al heel wat boven A.P., waar altijd water uit den grond opwelde; misschien zijn zij nu wel, door latere ontginning van den woesten grond, verdwenen. De eerste was nabij het Veen, maar zeker wel 3 à 4 voet hooger dan het waterpeil daarin; er liep een wagenspoor langs, van de zoogenaamde "Steeg van het Moffenhok" noordwaarts op naar de Wieksloot; wie dien weg volgde vond dat bronnetje, niet ver van die sloot, aan zijne rechterhand, dus naar de zijde van het Veen.
De andere, en dit was wel een kommetje, bevond zich aan de rechterzijde van den weg van Soest naar Soesterberg, tusschen het Wittemansveentje, en wat nu het Station is; doch misschien is ook dit, nà de ontginning van dat Veentje, wel opgedroogd.
Dan is er nog, wèl onder Amersfoort, maar toch zeer nabij de grens van Soest, en naar de zijde van dat dorp, in de heide, aan den voet van één der Soester-bergen, ook een wel, waar de herders vaak hunne schapen lieten drinken. De naam van die plek is eigenlijk "De Pisheuvel", thans zeggen velen liever "De Waterheuvel". A.J. van der Aa schrijft er van, in het Aanhangsel van zijn Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland, op bladz. 1101: "De Pisheuvel, thans "Waterheuvel" genaamd ... is 3 ell. hoog". De heuvel is echter veel hooger dan 3 ellen, ook al heeft hij Nederl. Ellen bedoeld; maar de plaats waar de wel is, zal 3 Meter zijn boven A.P. (Amsterdamsch Peil), (v. Bemmel, Beschrijv. v. Amersf. blz. 835) .
De andere mededeeling is van veel meer beteekenis. Op 15 April 1882 werd in de heide van Soest, naar de zijde van Soesterberg, de eerste steen gelegd voor het Pompstation der Utrechtsche Waterleiding, welke sinds dien tijd de stad Utrecht van drinkwater voorziet, en thans daarenboven Soest, Baarn, Amersfoort, Zeijst en De Bilt. (Utr. courant van 16 April 1882).
In eene vergadering der Vereeniging voor Waterleidings-belangen, op 24 September 19 05, herinnerde de Heer. P.E. Rijk er aan, dat de Utrechtsche Waterleiding oorspronkelijk tot prise d'eau had de heide te Soesterberg, aan den voet van den Stomper, met een open bassin, opene kanalen, en filtratie. Boringen bewezen later, dat ook uit de diepere lagen goed water te verkrijgen was. Toen brak men met de oude methode, voorziening door oppervlakte-water, en werd de prise d'eau veranderd in eene, bestaande uit pijpen en bronnen. (NIEUWS v.d. Dag van 27 Sept. 1905). In de laatste jaren is in den omtrek van de prise d'eau behalve eenige schommelingen, de grondwaterstand vrijwel gelijk gebleven, terwijl de hoeveelheid water, die aan den bodem onttrokken wordt, voortdurend toeneemt.
Zoo levert thans, dat eeuwen oude dorre heideveld, in rijken overvloed, eene der eerste levensbehoeften voor mensch en dier.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto