Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Een aangrijpend verslag van onderduik, verraad en redding, opgetekend door nmevrouw N. Notten-Beerhorst in openbaarheid gegeven

EEN AANGRIJPEND VERSLAG VAN ONDERDUIK, VERRAAD EN REDDING, OPGETEKEND DOOR MEVROUW N. NOTTEN-BEERHORST, IN OPENBAARHEID GEGEVEN.

Onderstaande brief is geschreven (of gedicteerd) door mijn grootmoeder, Niesje Notten-Beerhorst, wonende in de Van Weedestraat 19, Soest.
De brief, getypt op een oude handtypemachine, vonden we na haar dood tussen haar papieren.
Niet bekend is aan wie zij de brief richtte en het doel van de brief. Was het voor een uitkering van Stichting 40-45, die mijn oma ontving? Is dit mogelijk een verklaring aan een instantie over de zelfdoding van twee van haar onderduikers? Of een verklaring waarom ze gevangen werd genomen? Tot op heden zijn we daar niet achtergekomen.

De brief heb ik, Carien Stephan,vrijwel exact overgetypt, behoudens enkele komma's, correctie hoofdletters/kleine letters,etc.
De cursieve teksten tussen haakjes zijn aanvullingen en correcties van mijn moeder, Lenie Notten (jongste dochter, geboren 3 december 1919 in voormalig Ned. Indië). Tijdens de oorlog woonde zij in Soest bij haar moeder (mijn oma) en tante Leida (kindermeisje van de kinderen Notten in voormaligNed. Indië en als pleegdochter mee naar Nederland gegaan. Tante Leida heeft, nadat alle kinderen uit huis waren, voor mijn grootmoeder gezorgd tot haar dood in 1974).
Mijn moeder was 20 jaar toen de oorlog begon en was tijdens de oorlog verpleegkundige in opleiding in Amsterdam in het Wilhelmina Gasthuis.
Zij was daar intern en was eens in de 5 a 6 weken in Soest.
Ik heb de brief een paar keer aan mijn moeder voorgelezen en zij heeft de tekst aangevuld met wat zij zich nog uit die tijd kon herinneren.

--
3 april 1950

Mijne Heren,
Op verzoek van den heer Renes zend ik u het relaas van hetgeen er gebeurde met mij en mijn huis in 1940 — '45.
Einde '40 of begin '41 werd mij verzocht door den heer Reehorst onderdak te verlenen aan een heer zich noemende Kramer (Leo) (mama: "deze man zorgde voor de doorgang van mensen, naar Zuid-Frankrijk en vandaar naar Engeland"). Hij was redacteur en schrijver van het Oranje krantje, dat hij hier verzorgde en verzond. Hij verbleef hier 3 á 4 maanden. Kort na zijn komst verleende ik onderdak aan een joods gezin (man, vrouw en twee kinderen), welke bleven tot mijn gevangenneming in juni '43. De eerste dagen van de jodenrazzia's kwam er een klein joods meisje (mama: "Lietje") bij dat ook bleef tot juni '43. Na die razzia's was het een komen en gaan van joodse mensen waarvan sommigen enige maanden, anderen weken of dagen bleven.
In juni '43 kreeg ik een seintje dat ik huiszoeking zou krijgen, dus dat mijn mensen moesten verdwijnen. Het was een onnodig opzettelijk kwaadwillig seintje (mama: "dat was door de inval bij het onderduikadres van de ouders van het joodse meisje Lietje. Deze zaten ondergedoken bij een boer. De boer is opgepakt"), dat aan twee mensen het leven kostte (mama: "Lietjes ouders").
Kort en goed, mijn huis werd tijdelijk ontruimd. Toen er van huiszoeking niets bleek, kwamen de joodse ouders weer terug, hun kinderen in Hilversum en Bussum achterlatende. Ook het joodse meisje kwam weer terug. Twee ondergedoken militairen, Jan Wammes en De Scheffer voegden zich vanaf april bij mijn gezin. Deze twee jongelui bleven tot 12 juni, de dag van mijn gevangenneming. In die tussentijd kwamen op een avond nog een vluchtend joods echtpaar zich aanmelden, welke na een maand ongeveer een ander onderdak kreeg (mama: "Zij zaten ook in de ondergrondse. Zijn weer doorgegaan naar een ander adres").
Wanneer ik nadenk over al die mensen die door mijn huis kwamen en gingen, vragen wij ons wel eens af hoe dit alles mogelijk is geweest. Ik had echter een pensiongast, Ds. J. Goorhuis, thans predikant te Tilburg, die de stuwende en regelende kracht was in die tijd. Dan ook mijn ruim ouderwets huis, waar aan de achterkant geen huizen zijn, mijn vele bedden en goede schuilplaats (mama: "onze zolder, eigenlijk de vliering"), maakte dit alles mogelijk.

In het begin van juni (12) ontving ik een telefoontje dat het zoontje van het joodse echtpaar was gepakt (mama: "door een inval in Bussum waar de jongen zat ondergedoken"). Ik behoef u niet te vertellen hoe radeloos de ouders waren, die hun kind verloren waanden. Vooral de radeloosheid en smeekbeden van de moeder deed mij die nacht besluiten naar het politiebureau te Bussum te gaan om een poging te doen voor de vrijlating van het kind. Hij was nl. daar ingesloten. Met de eerste gelegenheid ging ik naar Bussum. Ik nam een pak boterhammen voor hem mee en een som geld. De moeder volgde op de fiets.
Wij wachtten in een zijstraat tot het bureau open ging. Aan een gemeente werkman vroeg ik of er joodse mensen opgesloten waren (mama: "de moeder van de jongen bleef verderop buiten wachten"). Zij waren allen (11 mensen) de vorige dag weggebracht, behalve een kleine jongen, zei hij mij. De man verwees mij naar portman, een brigadier, meen ik. In hoeverre hier kwade trouw bij de gemeenteman heeft voorgezeten kan ik niet zeggen. In alle geval kwam ik bij de duivel zelf terecht. Toen ik verzocht bij de jongen toegelaten te worden, had je de poppen aan het dansen. Neen maar, zoiets schurkachtigs om naar zo'n verachtelijk jodenkind te komen informeren, daar moest de kapitein (mama: "hij was commissaris") zijn veto over uitspreken. De kapitein troonde achter zijn bureau in  kans toe zag. Ik maakte hem op de weg opmerkzaam, op verschillende punten, die hij moest al zijn n.s.b. protserigheid. Ik heb het mannetje niet lang geleden weer gezien. Niets was er overgebleven van al zijn heerlijkheid. Hij is veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. Veel te weinig naar ons menselijk inzicht voor alle misdaden die hij beging, waarvan dat aan mij maar een klein onderdeeltje was.

Na de gebruikelijke ondervraging, men wilde weten waar de ouders van dat kind ondergedoken zaten, wat ik vanzelfsprekend niet vertelde (mama: "dit heeft geleid tot een inval bij ons"). En na de gebruikelijke scheldpartijen werd ik naar beneden gebracht, waar tot mijn blijdschap de kleine jongen stond om met mij naar Amsterdam gebracht te worden. Er was weinig plaats in de auto, de jongen mocht op mijn schoot zitten. Ik zei hem dat men zou trachten hem weg te halen, maar dat hij ook moest proberen zelf weg te komen als hij er kans toe zag. Ik maakte hem op de weg opmerkzaam, op verschillende punten, die hij moest onthouden, wanneer hij terug zou moeten lopen. Hij was een stevig kereltje en ik achtte hem er best toe in staat. In het gebouw Jodenzaken Euterpestraat aangekomen zijnde werden wij in een vertrekje gebracht.
De man die de mensen in Bussum en Laren opgepakt had, was daar aanwezig.
Toen hij de jongen zag, zei hij tot een ander "die jongen hadden wij gisteren mee moeten nemen". Ik werd er toen van overtuigd dat deze kleine jongen, hij was 11 jaar, moest achterblijven, alleen in de cel te Bussum, schijnbaar zonder reden, op mijn schoot gezeten naar Amsterdam moest gaan. Ik werd opgesloten in een klein hokje. De jongen werd naar de jodenzaal gebracht. 's Avonds bracht men mij met een dame uit Laren ook naar de jodenzaal.
Ik zag daar de jongen weer en had daardoor weer de gelegenheid met hem te spreken. Een jonge joodse man die voor de tweede maal gepakt was en vastbesloten was weer de benen te nemen, nam de jongen onder zijn hoede. De jonge man gaf hem een rijksdaalder voor de terugreis. Van mij had hij geen geld willen aannemen. (mama: "Oma had geld gegeven aan de Joodse Raad, die daar zat, met het verzoek dit aan hem te geven"). Die rijksdaalder is hem ook goed van pas gekomen.
Nu het merkwaardige dat wij, twee niet-joodse vrouwen op de jodenzaal gelaten werden, dat gebeurde nooit. Zijn dan ook tegen een uur of twaalf in de nacht weggehaald en naar de overkant gebracht, in een Lyceum en in een cel opgesloten.
De volgende dag zijn de jongen en ik verhoord. Hij hield moedig vol niets te weten van de schuilplaats van zijn ouders. Ik werd daarna opgesloten in de gevangenis aan de Amstelveenseweg (mama: ik ben in mijn verpleegstersuniform gaan informeren of mijn moeder daar zat. "Nee", werd er gezegd, maar ik voelde gewoon dat dat wel zo was"). De jongen werd naar de kindercrèche gebracht (mama: "aan de Plantage Middenlaan"). Na een paar dagen tijdens een wandeling van de kinderen met joodse verpleegsters [1] waaronder ook de jongen, is het dappere kereltje ontsnapt. Op een hoek van een straat peuterde hij aan zijn schoenveter waardoor hij achterbleef. Hij is de hoek omgegaan en is uiteindelijk aan het Muiderpoortstation gekomen. Daar kocht hij een kaartje naar Baarn en wandelde van daar naar Soest (mama: "niet via de hoofdstraat, maar achterom"). U zult wel kunnen begrijpen hoe dankbaar ik was toen ik het bericht in de cel doorkreeg, dat het kind ontsnapt was.
Hij werd ondergebracht bij een familie in Soest-Zuid. Hij is een flinke kerel geworden en een vreugde voor zijn pleegouders.

Terwijl het kind met mij naarAmsterdam gebracht werd, had er van uit Bussum huiszoeking plaats (mama: dus bij ons thuis). Woerds, Portman met een paar rechercheurs voerden deze huiszoeking zelf uit. Bij mij werden gepakt het kleine joodse meisje (mama: Lietje) en een onderduiker (mama: Jan Wammes).
Het joodse meisje is ook uit de crèche gehaald en in Limburg ondergebracht.
Welke barmhartige hand hier heeft ingegrepen hebben wij nooit geweten [2].
De onderduiker, die naar Duitsland was vervoerd, is na de bevrijding teruggekomen. Het is mij altijd een rede tot dankbaarheid dat de beide mensen, het kind en de jonge man, die door mijn gaan naar Bussum gepakt werden, weer vrij gekomen zijn.
Helaas kostte dit alles toch twee mensenlevens. Ik vertelde reeds dat de moeder van de jongen met mij te Bussum bij het politiebureau was. Zij moet mij weg hebben zien gaan met haar zoontje en begrepen hebben dat het fout zat. Ze is in haar wanhoop de heide opgegaan, waar zij spoedig werd gevonden door jongetjes met een briefje op de borst gespeld, met de woorden "niet wakker maken". Twaalf dagen later vond men haar weer. Ze was stervende. Ook de vader pleegde zelfmoord, in het koren achter mijn huis (mama: "Ze hadden vergif bij zich maar vermoedelijk te weinig voor één persoon. Ze hebben me huilend gesmeekt extra vergif mee te nemen uit het ziekenhuis, maar dat kon ik niet doen. ik had geen toegang daartoe in het ziekenhuis, maar bovenal wilde ik hun dood niet op mijn geweten hebben. Zij hebben uiteindelijk het gif wat ze hadden, toen gedeeld").
Ik ben dankbaar te kunnen geloven, dat zij gesteld zijn in handen van een barmhartige God. Ik deel de oorzaak van mijn gevangenneming uitvoerig mede. Mogelijk is er begrip voor mijn besluit om na een doorwaakte nacht een poging te wagen voor de bevrijding van de jongen en voor het wonder dat hij achtergelaten werd op het politiebureau, schijnbaar zonder rede. Dat ook ons kleine meisje werd bevrijd en de jongeman terugkwam. (mama: "deze jongeman, Jan Wammes, was toen mank door mishandeling").

Ik werd na drie weken uit de Amstelveenseweg naar Vught overgebracht. Er valt hier niet meer van te vertellen dan dat wat honderden andere vrouwen met mij meemaakten. (mama: "Moesten o.a. sokken van Duitsers stoppen. Verstopten de sokken onder hun overall en gaven die stiekem door het gaas aan het mannenkamp").
Het ergste was wel het willoos overgeleverd zijn aan misdadigers, die de beschikking hadden over leven en dood. Toch is die tijd van mijn gevangenschap voor mij als voor vele anderen een tijd geweest waar God mij zeer nabij was.De 23ste december werd ik vrij gelaten (mama: "na een half jaar gevangenis"). Het was een zeer blijde Kerstmis. Al spoedig kreeg ik weer aanvragen voor onderduikers. Het was een jong echtpaar, de heer en mevrouw van Manen (mama: "journalist en beeldhouwster,Otto en Arda heetten zij, zaten in het in verzet. Het waren notoire laatkomers, waren ook die keer te laat voor een vergadering en zagen buiten overal wagens staan. Ze hebben rechtsomkeer gemaakt en zijn toen naar ons huis gebracht"). Er werd hun een kindje geboren, dat spoedig stierf.
Het moedertje was teveel opgejaagd geweest. Voorlopig begroeven wij het kindje in de tuin [3]. Deze mensen vervalsten heel verdienstelijk persoonsbewijzen waar Soest van profiteerde.
Al spoedig had ik mijn vaste logee's, twee broers Witte, Jan Onstenk [4], Harry Koense, zuster Balk (mama: "die oma had ontmoet in kamp Vught") en haar broer de heer Balk. Dan waren er gaande en komende man. Met de wapendroppings werd mij verzocht een enkel wapen te verbergen. Zoals het vaak voorkwam, van één wapen werd het een hele bezending (mama :"Die lagen boven mijn bed, op de vliering. ik sliep in het kamertje waar het luik naar de vliering was. Ikzelf heb ook wel eens een koffertje moeten wegbrengen met wapens en krantjes"). Het was maar een angstig bezit. Tegen het einde vonden enige lui van de BS (mama: "Binnenlandse Strijdkrachten") hier hun schuilplaats.

Ik verwonder mij er wel eens over hoe alles mogelijk is geweest. Twee dingen bezaten wij: een ruim huis en een goede wil. Geld. Ik had een groot vertrouwen dat dat voor elkaar zou komen en dat kwam het ook (mama: "Af en toe kwam iemand aan de deur en zei: "Zwarte Piet" en stopte ons dan een pak vlees toe. Zat hier, vroegen wij ons af een Duitser achter die stiekem deserteur was, want hoe kwam je anders aan vlees?"). Dit is het relaas van onze belevenissen van mij en mijn pleegdochter ("tante Leida"), die mij in alles terzijde stond.

Hoogachtend,

Tot zover de brief van mijn grootmoeder, mw. Notten-Beerhorst

----

Verdere aanvullingen/herinneringen van mijn moeder, Lenie Notten:
"Op zolder lagen 's nachts de jongens van het verzet (o.a. die van Reehorst) met wapens. Oma was toen al terug uit de gevangenis.
Ook jongens die niet in Duitsland te werk gesteld wilden worden, kregen 's nachts onderdak. Later kwam ook tante Jes, de ongetrouwde zus van mijn vader, die alleen in Hilversum zat, bij ons in huis.

Leo Kramer werd één dag voor de bevrijding doodgeschoten bij oversteken naar bevrijd gebied. Hij dacht al in bevrijd gebied te zijn.
Jan Wammes kwam terug om wat te halen, is opgepakt en heeft tot de bevrijding vastgezeten. Is later getuige geweest tegen de mensen in Bussum, waardoor deze zijn opgepakt.
Zo ook Otto van Manen en zijn vrouw Arda. Deze heeft later een boek hierover geschreven.
Dé Scheffer is later toch opgepakt en heeft met o.a. mijn broer Jan in een officierskamp in Polen gezeten.

Bij de 1ste huiszoeking was ik thuis. ik stond te strijken en riep Lietje toe om naar de buren te vluchten. We stonden in het gangetje naast het huis en ik wilde haar over de heg naar de buren tillen. Was daarmee te laat, er kwam een rechercheur aan, maar die deed alsof hij het niet had gezien. Er is bij die huiszoeking heel veel overhoop gehaald. Mijn geboortebewijs is toen kwijtgeraakt.
Bij de 2e huiszoeking, toen Oma in Bussum de kleine jongen probeerde vrij te krijgen, moest ik met tante Leida en Lietje naar de Bussumse gevangenis. Tante Leida moest daar een nacht overblijven. ik ben 's avonds weer naar Soest gegaan en de volgende dag terug ge gaanomLietje onder be geleiding naar Amsterdam te brengen. Lietje (4 jaar) was een dikkerdje, waardoor ik helaas niet met haar op de arm snel kon wegvluchten.
Lietje is uit de rij van de crèche groep gehaald en ergens ondergebracht. Zij is in Nederland getrouwd en later naar Israël vertrokken.
Ik werd nooit aangehouden, als ik mijn verpleegstersuniform aan had. Zo kon ik aan mensen doorgeven als er ergens een razzia was.
In de Hongerwinter ben ik, direct na een nachtdienst dus niet geslapen hebbende, met tante Leida naar Zutphen gefietst.
Er lag sneeuw buiten. We hadden een karretje achter onze fiets. Er liep een vrouw met een koffer en kinderen en een fiets met een lekke band. Ze wilde de kinderen achter de IJssel brengen. Wij hebben de kinderen toen meegenomen. Verderop liep een kind alleen. Ook die hebben we maar meegenomen. We kwamen de ouders ervan een eind verderop tegen, die ook achter de IJssel probeerde te komen voordat de bruggen dichtgingen en je de rivier niet meer kon oversteken. We hebben het kind bij hen afgeleverd.
Bij een boer hebben we sieraden geruild voor aardappelen en brood, en daar 's nachts geslapen bij de koeien. Van de boer kregen we 's morgens havermout, kan ik me nog herinneren.. We moesten weer terug voor de bruggen dicht gingen. Onderweg hebben we nog iets geruild tegen een levend konijn.

Met de jongen hebben we nog lang contact gehad, maar op een gegeven moment zijn we helaas zijn adres kwijtgeraakt".
Tot zover aanvullingen van Lenie Notten.

Ter nadere informatie:
Inmiddels is de jongen opgespoord en onlangs hebben mw. Lenie Notten en kleindochter Carien Stephan uitgebreid met hem gesproken. Op zijn verzoek is zijn naam uit de brief verwijderd.

DOOR DE MEDEWERKER EN VRIJWILLIGERS VAN HET GEMEENTEARCHIEF IS AANVULLENDE INFORMATIE VERZAMELD EN BIJGEVOEGD.

ONDERDUIKGEVERS:
BEERHORST, NIESJE, GEBOREN 28 JANUARI 1885 TE SASSENHEIM,
WEDUWE VAN: NOTTEN, DIEDERIK THEODORUS, GEBOREN 1 SEPTEMBER 1882 ROTTERDAM,
MAN OVERLEDEN 7 AUGUSTUS 1936 TE SOEST. VROUW OVERLEDEN 14 AUGUSTUS 1974 TE SOEST.
HET GEZIN HEEFT ZICH 1 AUGUSTUS 1928, KOMENDE UIT ZEIST, GEVESTIGD VAN WEEDESTRAAT 19 — DE OUDERS ZIJN HIER TOT HUN DOOD BLIJVEN WONEN.
MAN NOCH VROUW HEBBEN IN SOEST EEN DE MAN WAS ALS BOUWKUNDIGE DOOR DE ZENDING NAAR NEDERLANDS INDIË UITGEZONDEN. DOOR ZIEKTE VAN DE MAN WAS DE FAMILIE GENOODZAAKT IN DE DERTIGER JAREN WEER NAAR NEDERLAND TERUG TE KEREN.
UIT HET HUWELIJK WERDEN 5 KINDEREN GEBOREN; 4 VAN DE 5 KINDEREN ZIJN IN NEDERLANDS INDIË GEBOREN.
ALLE KINDEREN HEBBEN VOOR KORTERE OF LANGERE TIJD IN DE OUDERLIJKE WONING TE SOEST GEWOOND.

NOTEN:
[1] De joodse verpleegsters waren waarschijnlijk medewerksters van de Joodse Raad. (JJ Piekema)
[2] Dit is waarschijnlijk gebeurd met behulp van het Utrechtse Kindercomité. De baby's werden o.a. in lege melkbussen naar buiten gesmokkeld. In totaal zijn zo'n duizend baby's en kleuters gered. Het is bekend dat de kinderenóók in Limburg werden geplaatst, zogenaamd als slachtoffertjes van de bombardementen in Rotterdam. Zie De Jong 6-338/339. (JJP).
[3] In de Burgerlijke Stand Soest werd ter zake geen overlijdensakte aangetroffen. (JJP).
[4] Betreft Johannes Matheus Onstenk, geboren 03-06-1918 te Arnhem, ambtenaar ter secretarie Soest. Zijn pakket oorlogsdocumentatie aangevuld met losse aantekeningen uit de periode 1939- 1945 berust bij ons Gemeentearchief. Dat geldt ook voor de andere archiefbestanden waaruit geciteerd is. (JJP).
 

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto